Markt en Overheid hoofdstuk 1, paragraaf 1.1 t/m 1.3

Markt en Overheid
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1 t/m 1.3
1 / 23
next
Slide 1: Slide
economieHBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Markt en Overheid
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1 t/m 1.3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Dit hoofdstuk: Volkomen concurrentie 
  • Veel vragers en veel aanbieders 
  • Transparante markt 
  • Homogeen product 
  • Vrije toe-en uittreding 
  • De markt bepaalt de prijs 
        -  Dus de producent heeft nul invloed daarop 
        -  Producent is hoeveelheidsaanpasser 

Volkomen concurrentie wordt ook wel volledige mededinging genoemd. De prijs komt tot stand door vraag en aanbod. Dit noemen we het marktmechanisme of prijsmechanisme

Slide 3 - Slide

De collectieve vraaglijn (herhaling)
De vraag naar een bepaald goed (Qv) is afhankelijk van een aantal factoren:  
  • De prijs van het betreffende product zelf (P)  
  • De prijs van andere producten  
  • Het inkomen van de consumenten (Y) 
  • De voorkeur van de consumenten 
  • Het aantal consumenten 


Slide 4 - Slide

De collectieve aanbodlijn (herhaling) 
Het aanbod van een bepaald goed (Qa) is afhankelijk van een aantal factoren:  
  • De prijs van het betreffende product zelf (P)  
  • Verandering in productiekosten (prijzen van productiefactoren → (K, A, N, O) 
  • De stand van de technologie 
  • Het aantal producenten 

Slide 5 - Slide

Bepalen van de evenwichtsprijs
  • Qv = -P +500 
 
  • Qa = 2p-250 
 
  • Bereken de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid. 

  • Controleer dit antwoord door de grafiek met de vraag- en aanbodlijn te tekenen. 

  • Geef de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid aan in de grafiek. 

Slide 6 - Slide

Marktvorm: volkomen concurrentie
Voorbeeld:  
Qv = -P + 500  
Qa = 2p - 250 

Qv=Qa
-p + 500 = 2p-250
-3p = -750
p = 250
 


 

Slide 7 - Slide

Veranderingen
Geef aan wat er met de lijnen in de grafiek gebeurt als: 
  
De behoefte naar het product wordt meer!  

Slide 8 - Slide

Veranderingen
Geef aan wat er met de lijnen in de grafiek gebeurt als: 
  
De productiekosten dalen!  

Slide 9 - Slide

Veranderingen
Geef aan wat er met de lijnen in de grafiek gebeurt als: 
  
Het inkomen daalt!  

Slide 10 - Slide

Elasticiteiten: hoe zat het ook alweer?
In Lesbrief Vervoer hebben we het over elasticiteiten gehad. Even een stukje herhaling:

Slide 11 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag
Hoe reageert de vraag op een prijsverandering?
 
Dus oorzaak = prijsverandering en gevolg = vraagverandering 
 
Bijna altijd: prijs ↑ , vraag ↓  en andersom 
 
Maar voor een producent is het van belang hoe groot deze vraagverandering is. 

Slide 12 - Slide

Elastisch (Ev =<-1 of >1)

Iets is (prijs)elastisch als de vraag sterk  reageert op een verandering van de prijs.

Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.


Slide 13 - Slide

Inelastisch (Ev ligt tussen -1 en 1)

Iets is (prijs)inelastisch als de vraag niet sterk  reageert op een verandering van de prijs.

Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.


Slide 14 - Slide

Formule prijselasticiteit
Zoals al eerder geleerd is de algemene formule van de elasticiteit:

gevolg
------------
oorzaak

Slide 15 - Slide

Dus...de formule van de prijselasticiteit is:
A
De procentuele verandering van de prijs in procenten gedeeld door de procentuele verandering van de vraag in procenten
B
De procentuele verandering van de vraag in procenten gedeeld door de procentuele verandering van de prijs in procenten

Slide 16 - Quiz

De prijs van een goed stijgt met 5%. De gevraagde hoeveelheid daalt met 2%.
Hoe groot is de elasticiteit?
A
0,4
B
2,5
C
- 0,4
D
- 2,5

Slide 17 - Quiz

De elasticiteit is -3.
De gevraagde hoeveelheid is met 15% gestegen.

Met hoeveel is de prijs gedaald?
A
3%
B
5%
C
15%
D
45%

Slide 18 - Quiz

Een waarde van de elasticiteit van de vraag van -0,5. Dit wil zeggen dat er sprake is van een …. vraag.
A
volkomen elastische
B
volkomen inelastische
C
elastische
D
inelastische

Slide 19 - Quiz

De elasticiteit is -2. De prijs daalt met 10%.
De oude hoeveelheid was 20.000.

Hoeveel wordt de hoeveelheid nu?
A
16.000
B
18.000
C
22.000
D
24.000

Slide 20 - Quiz

De omzet gaat met 5% stijgen door een daling van de prijs met 5%. Wat kun je zeggen over elasticiteit?
A
Het is elastisch
B
Het is inelastisch
C
Het is een Giffen-goed
D
Niets

Slide 21 - Quiz

Huiswerk
Maken 1.1 t/m 1.8

Wil je meer herhaling/ uitleg over elasticiteiten? Kijk dan het filmpje op de volgende dia

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video