Marktvormen

Paragraaf 4: markten 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 4: markten 

Slide 1 - Slide

Monopolie
A
is een leuk spel
B
is een marktvorm
C
een aanbieder, geen concurrentie
D
De antwoorden A, B en C zijn goed

Slide 2 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons.
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 3 - Quiz

monopolistische concurrentie betekent...
A
veel vragers, veel aanbieders, heterogeen product
B
veel vragers, veel aanbieders, homogeen product
C
veel vragers, weinig aanbieders, homogeen product
D
veel vragers, weinig aanbieders, heterogeen product

Slide 4 - Quiz

Een kartel is niet strafbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Prijsafspraken bij een kartel zijn nadelig voor de consument.
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 7 - Quiz

sushi restaurants zijn actief op de volgende markt(vorm)..
A
monopolie
B
oligopolie
C
volledig vrije mededinging
D
monopolistische concurrentie

Slide 8 - Quiz

Op de markt met volledige mededinging is er .... concurrentie
A
Veel
B
Weinig

Slide 9 - Quiz

Door de toegenomen concurrentie:

A
betalen consumenten hogere prijzen
B
betalen consumenten lagere prijzen
C
is er geen prijsverschil

Slide 10 - Quiz

Wat is marktwerking?
A
Dat de markt in het dorp goed draait.
B
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen dalen.
C
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen stijgen.
D
Dat bedrijven samenwerken om zoveel mogelijk winst te maken.

Slide 11 - Quiz

waarom wil je monopolist worden
A
je kunt dan zelf de prijs bepalen
B
je hebt dan geen concurrentie
C
je kunt de markt beinvloeden zodat je veel winst kunt maken
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quiz

Welk invloed heeft de concurrentie van buitenlandse fruittelers op de prijs van appels van een Nederlandse teler?
A
Hij verhoogt de prijs.
B
Hij doet niets aan de prijs.
C
Hij houdt de prijs zo laag mogelijk.

Slide 13 - Quiz

welke bedrijven concurrerenmet elkaar? (kies het meest juiste antwoord):
A
De Hema en de Renaultgarage
B
De Blokker en de boekhandel
C
De Aldi en de Sting
D
De Lidl en de Plus

Slide 14 - Quiz

Door de toegenomen concurrentie:
A
is er minder werk in landen van de Europese Unie met een sterke concurrentiepositie.
B
is er geen werk in landen van de Europese Unie met een sterke concurrentiepositie.
C
is er meer werk in landen van de Europese Unie met een sterke concurrentiepositie.

Slide 15 - Quiz

Van de wereldmarkt in computerbesturingssystemen heeft Microsoft het grootste deel in handen.
In de bovenstaande zin is sprake van een ...

A
concrete markt
B
abstracte markt

Slide 16 - Quiz

Twee beweringen:
I. De wereldkoffiemarkt is een concrete markt, omdat de koffie op duidelijk aanwijsbare plaatsen wordt verhandeld.
II. De effectenbeurs is een abstracte markt, omdat tegenwoordig alle aandelen electronisch worden verhandeld.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 17 - Quiz

Welk van de onderstaande markten heeft niet de vorm van monopolistische concurrentie?
A
de detailhandel in kleding
B
de dienstverlening door garagebedrijven
C
het uitgeven van kranten

Slide 18 - Quiz

Wanneer verschillende bedrijven gaan samenwerken om de concurrentie op de markt te beperken, dan heet dat een ......
A
monopolie
B
oligopolie
C
fusie
D
kartel

Slide 19 - Quiz

Op de volgende twee marktvormen kunnen de producten heterogeen zijn:
A
volkomen concurrentie en oligopolie
B
volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie
C
monopolistische concurrentie en oligopolie
D
volkomen concurrentie en monopolie

Slide 20 - Quiz

Heterogene producten kunnen voorkomen op de volgende marktvormen.
I. volkomen concurrentie
II. oligopolie

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 21 - Quiz

I Mobieltjes zijn heterogene producten
II Briefjes van 20 euro zijn heterogene producten
A
I is juist
B
II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 22 - Quiz