3v-18-11-Zugspitze Schritt 42-HAbespr-Schritt43beginnen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo lwoo, havo
• Leerjaar 3

Lernziele heute:

1) Ich kontrolliere die Hausaufgaben

2) Grammatik:

Ich kann Sätze bestimmen: Dativ und dann alle Fälle    

Bitte Buch auf den Tisch (keinen Laptop)

Hausaufgabe war:

 Fertig haben (was al eerder huiswerk!): Aufgabe 5 (Seite 71) und Stempelaufgabe (S. 73)

- Machen: Schritt 42, Aufgabe 2, 5, 6 (Seite 75-78), mit Naamvalschema

- Lernen: Vokabelliste Schritt 41, D-N & N-D, S.119

Vokabeln Schritt 41

1. zich ergeren over = ?

2. speciaal =?

3. want =?

4. de groet =?

5. helaas =?

6. de ontmoeting=?

7. de afspraak =?

8. in de ochtend? =?

Wie sagt man das?

1. sich ärgern über
2. besonders
3. denn
4. die Grüße
5. leider
6. das Treffen
7. die Verabredung
8. am Vormittag

Aufgabe 5, Seite 71

1. Es hängt davon ab.
   
2. Leider habe ich eine Verabredung.
   
3. Wir wünschen Lisa alles Gute.
   
4. Die Mädchen verabreden sich am Abend / abends.
   
5. Ich schlage vor, dass wir das Treffen absagen.
   
6. Der Fahrer ärgert sich über die Einwohner von Goslar.
   

Schritt 42, Seite 75

mv: Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijd voorwerp?

1. Aan wie  geef ik een cadeau?

2. Aan wie heb ik het F. laten zien?

3. Aan wie heeft de kok "Rösti" geserveerd?

Schritt 42, Seite 77/78

1. Aan wie  heeft de medewerker iets gegeven?

2. Aan wie heeft de medewerkster iets gegeven?

3. Aan wie heeft de Ur-Liechtensteiner iets laten zien?

1. A 
2. B
3. De tas moet nog te tillen zijn, de hond moet er zin in hebben om gedragen te worden.

= A5, Seite 77

Lernziel:

Grammatik:

Ich kann Sätze bestimmen: Dativ und dann alle Fälle  

Seite 81, Aufgabe 2: Dativ und der-Gruppe

Seite 75, Aufgabe 2: 

Dativ, der-Gruppe

Aan wie?

1. den Gästen 

2. dem 

3. der

4. Der

5. dem

6. Welchem

7. der

8. allen Schülern

9. Welchem

10. der

Gebruik de stappenplan zinnen ontleden en maak opdracht 6, Seite 85

Aufgabe 6

1. Diese, diesen Kindern, die
   
2. Der, jedes, die
   
3. Solche
   
4. der
   
5. Diese, der, die
   
6. Der, dem, den
   

Aufgabe 6

7. Welchem

8. Diesem, die, jenem

9. die, jede

10. Welchen, die, der

11. Der, dem, den

12. Diese, dem

Leerdoel bereikt?
Ik kan zinnen ontleden en begrijp de regels hiervoor

😒🙁😐🙂😃

Dit begrijp ik het minst:

de 3e naamval

de 4e naamval

de voorzetsels

de persoonlijke voornaamwoorden

de der-Gruppe

de ein-Gruppe

Ik begrijp eigenlijk niets hiervan :(

Ik begrijp alles :)

Selbständig/Dienstag fertig haben:

Schritt 43: 

- Aufgabe 3, Seite 82

- Aufgabe 8, Seite 87

Schritt 44: 

- Aufgabe 2b, 92

- Aufgabe 5, Seite 93

- Aufgabe 6, Seite 94

Lernen: Vokabeln Seite 82 (D-NL) 

 

Donnerstag: 

Meenemen: Boek 5!

Leren/herhalen:

- Blz.121: Grammatik: het meewerkend voorwerp: de 3e naamval

- Blz.137: Grammatik: de voorzetsels met de 3e naamval

studygo.com