This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H2 Jij en je geld
Les 2.1 Pinpas of portemonnee?
Slide 1 - Slide
Welke manieren van betalen ken je?
Slide 2 - Mind map
0
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Na afloop van deze les kun/weet je:
- De verschillen tussen directe en indirecte ruil
- Een nieuw saldo berekenen
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Je gaat naar de kapper. Je betaalt contact.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 8 - Quiz
Je doet je huishoudelijke klusjes thuis. Je mag daardoor een uur later opblijven.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 9 - Quiz
In de aula koop je een broodje gezond voor € 2,-.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Je hebt € 10,- op je bankrekening staan. Je krijgt € 35,- van je oma. Zij maakt dat over naar je bankrekening. Je betaalt met je pinpas € 10,- voor een cadeautje.
Wat is nu het saldo van je bankrekening?
Slide 14 - Open question
Je hebt € 12,50 op je bankrekening staan. Je ouders maken € 25,- zakgeld aan je over. En je neemt € 20,- op.
Wat is nu je saldo?
Slide 15 - Open question
Wat moet je maken?
opdracht 1 t/m 9
Slide 16 - Slide
H2 Jij en je geld
Les 2.1 Pinpas of portemonnee?
Boek blz. 55 - 57
Slide 17 - Slide
Noël laat zijn fiets repareren bij de fietsenmaker. Hij betaalt met zijn zakgeld.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 18 - Quiz
Je koopt een tweedehands scooter. Je maakt het geld over via de bank.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 19 - Quiz
Jelle wast de auto van zijn vader. Daarvoor krijgt hij een kaartje voor de bios.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 20 - Quiz
Aan het begin van de dag heb je € 162,50 op je rekening staan. Je betaalt met je pinpas een broek voor € 25,75 en een cadeautje voor € 7,95.
Slide 21 - Open question
Op welke drie manieren kun je betalen in een winkel?
Slide 22 - Open question
Na afloop van deze les kun/weet je:
- In welke twee vormen geld voorkomt
- Op welke manieren je met geld kunt betalen.
Slide 23 - Slide
2 soorten geld:
Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.
Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.
Slide 24 - Slide
Welk soort geld herken je?
1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas. 2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal
2= giraal
D
1= giraal
2= chartaal
Slide 25 - Quiz
Het saldo op je bankrekening is € 27,50. In je portemonnee heb je € 21,70. Met je pinpas neem je € 20 op. Hoeveel chartaal en giraal geld heb je daarna?