B zn/lw/bn les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek

* grammatica par. A en B

* oefeningen

Lesdoel

Aan het eind van de 

les kan/weet ik:

* wat de kenmerken en functie van zelfstandig naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijk naamwoorden zijn in een zin.

* bepalen welke woorden zelfstandig naamwoorden, lidwoorden en bijvoeglijk naamwoorden zijn.

Opdracht (par. A)

Maak opdracht 5 t/m 7. Je mag zachtjes met elkaar overleggen.

Als je klaar bent, maak je opdracht 10, 12 en 13. Dit is ook het huiswerk van deze week.

Zelfstandig naamwoord

geeft naam aan allerlei dingen:

► concrete zaken: auto, boom

► abstracte zaken: liefde, enthousiasme

► specifieke personen, dieren en dingen: Isa, Boris, Instagram

    

Zelfstandig naamwoord

die of dat ervoor 

enkelvoud of meervoud 

verkleinwoord 

die tafel 

dat glas

tafel – tafels 

glas – glazen

tafel – tafeltje

glas – glaasje

Lidwoord

Drie lidwoorden: de, het, een

bepaald of onbepaald

Altijd gepaard met zn: de  wolkenkrabber, het geluk

bepaald lidwoord de:

► mannelijk enkelvoud: de leraar

► vrouwelijk enkelvoud: de actrice

► meervoud: de hardlopers

bepaald lidwoord het:

► onzijdig enkelvoud: het team

onbepaald lidwoord een:

► enkelvoud: een leraar

► in meervoud geen onbepaald lidwoord: leraren

Bijvoeglijke naamwoord (bn)

• zegt iets extra's over een zelfstandig naamwoord (zn)

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

• een stoffelijk bn geeft het materiaal aan en eindigt vaak op      - en (de houten stoel, de koperen plaat)

--> een bn staat soms voor een zn (De waardevolle schilderijen.)

--> soms achter een zn (De schilderijen zijn waardevol.)

--> soms nog verder weg (De schilderijen die ik gisteren kocht zijn erg waardevol.)

Bijvoeglijk naamwoord

soms zelfstandig               Ik wil een groene!

trappen van vergelijking    laag – lager – laagst

soms afgeleid van ww       de gekochte schoenen

soms meer achter elkaar   een mooie, aangrijpende                                           film

Opdracht in twee- of drietal

Par. B maak opdracht 1 en 2

Huiswerk

Ma 22-01:

Grammatica par. A 

maken opdr. 10, 12 en 13