3H

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3H

Na de uitleg van vorige week begrijp ik de naamvallen goed?

😒🙁😐🙂😃

Stundenziel

• Ich kenne die Präpositionen
• Ich kenne den Unterschied zwischen Possessivpronomen und Personalpronomen
• Ich weiß was die der- und die ein- Gruppe ist
• Ich kenne die Fälle und die Schritte
• Ich weiß, wie ich die Grammatikübersicht benutzen muss

Akkusativ

ohne

durch

für 

gegen

um

bis

Dativ

mit

nach

bei

seit

von

zu

aus

Welk voorzetsel hoort bij de derde naamval (Dativ)

1. mit, bei, seit
2. nach, ohne durch
3. ohne, für, gegen
4. durch, um, seit

Welk voorzetsel hoort bij de derde naamval (Dativ)

1. mit, nach, ohne
2. mit ,nach, bei
3. bis, für, gegen
4. durch, bis, seit

Welk voorzetsel hoort bij de derde naamval (Dativ)

1. aus, bei, gegen
2. seit, von, zu
3. zu, aus, ohne
4. gegen, für, bis

Welk voorzetsel hoort bij de vierde naamval (Akkusativ)

1. aus, bei, mit
2. seit, nach, von
3. durch, gegen, ohne
4. gegen, um, mit

Welk voorzetsel hoort bij de vierde naamval (Akkusativ)

1. ohne
2. für
3. um
4. bei

Welk voorzetsel hoort bij de vierde naamval (Akkusativ)

1. seit, von, zu
2. zu, gegen, ohne
3. ohne, durch, um
4. bei, nach, aus

Welke voorzetsels horen bij welke categorie? Slepen maar!

Präpositionen mit dem Dativ

Präpositionen mit dem Akkusativ

durch 

nach

mit

für

ohne

bei

zu

seit

bis

von

um

aus

gegen

gegenüber

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je?

Personalpronomen

Possessivpronomen

Welke Duitse bezittelijke voornaamwoorden ken je nu al?

Na deze uitleg begrijp wat voorzetsels, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn.

😒🙁😐🙂😃

der/ein Gruppe

Grammatikübersicht

Stappenplan

Stap 1 Staat er een voorzetsel in de zin?

ja? bepaal dan de naamval

Stap 2 Bepaal het geslacht van het zelfstandig naamwoord

Stap 3 Bepaal der/ein Gruppe

Stap 4 Kijk in schema!

Der Mann geht zu _____ (de) Bäcker(m)

Stap 1 Voorzetsel----- zu ---- 3de naamval

Stap 2 Geslacht znw ----- mannelijk

Stap 3 Der/ein Gruppe -----der Gruppe

Stap 4 Kijk in schema ----- ?

Karl fährt mit _____(zijn) Auto(o) gegen_____ (een) Wand(v)

Stap 1 Voorzetsel----- mit---- 3de naamval

---gegen---- 4de naamval

Stap 2 Geslacht znw ----- onzijdig en vrouwelijk

Stap 3 Der/ein Gruppe ----- ein Gruppe

Stap 4 Kijk in schema ----- ?

Ontleden

Stap 1 staat er een voorzetse in

Nee? dan moet je ontleden

Stap 2 zinsdeel vervangen met 

• hij (1ste naamval)
• hem (4de naamval)
• aan/voor hem (3de naamval)

Stap 3 bepaal der/ein Gruppe
Stap 4 kijk in schema

_____(de) Mann streichelt ____(zijn) Hund(m)

Stap 1 geen vz, dus ontleden

Stap 2 bepalen welke naamval het is

Stap 3 bepalen der/ein Gruppe

Stap 4 Kijk in schema

Antwoord?

Na deze uitleg snap ik de hij/hemregel en begrijp ik hoe ik het schema moet gebruiken !

😒🙁😐🙂😃

S. 137 A 7& 9, S.140 A 1,2,7& 8