29 Scheidbare werkwoorden

waar denk je aan bij werkwoorden?

1 / 34
next
Slide 1: Open question
NederlandsISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

waar denk je aan bij werkwoorden?

Slide 1 - Open question

Werkwoorden die je moet knippen

Slide 2 - Slide

LESDOELEN
Je herkent scheidbare werkwoorden.
Je weet dat het voorste stukje geen werkwoord is en dat het bij scheiden achteraan de zin komt.
Je weet dat het achterste stukje het werkwoord is, en dus van vorm kan veranderen.

(Jan, Sumeyye: 
Je weet 

uit
vegen

Slide 3 - Slide

 scheidbare werkwoorden
scheiden = uit elkaar halen= splitsen
- baar = je kunt het 

Slide 4 - Slide

aantrekken

Slide 5 - Slide

scheiden = losmaken
aan
trekken

Slide 6 - Slide

voorbeelden
afwassen
weggeven
terugleggen
inchecken
dichtdoen





Tekst
? ->
nadruk / klemtoon

Slide 7 - Slide

scheidbare
werkwoorden

Slide 8 - Mind map

Opdracht
Uit welke 2 delen bestaat
inschenken?
Typ: in - schenken

Slide 9 - Slide

Wat zijn de twee delen van:
voorlezen?

Slide 10 - Open question

Wat zijn de twee delen van:
instappen?

Slide 11 - Open question

Wat zijn de twee delen van:
opschrijven?

Slide 12 - Open question

Wat zijn de twee delen van:
thuiskomen

Slide 13 - Open question

vb aantrekken
hele werkwoord:  aantrekken
                                     aan - trekken

 Ik trek de schoen aan.
Jij trekt de schoen aan.   

enz.....

Slide 14 - Slide

uitdoen
uitdoen
uit - doen



Ik doe het licht uit
Jij doet het licht uit.
Hij/zij doet het licht uit.






Wij doen het licht uit.  
Jullie doen het licht uit
Zij doen het licht uit

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Wat is goed?
A
Jullie wassen de borden af.
B
Jullie afwassen de borden.
C
Jullie wast de borden af.
D
Jullie afwast de borden.

Slide 17 - Quiz

Wat is goed?
A
Jij doe de deur open.
B
Jij doet de deur open.
C
Jij opendoet de deur.
D
Jij opendoen de deur.

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik opsta altijd vroeg.
B
Wij opstaan altijd vroeg.
C
Zij staan altijd vroeg op.
D
Hij staat op altijd vroeg.

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij weggooit de bal.
B
Hij gooit de bal weg.
C
Hij weggooien de bal.
D
Hij gooien de bal weg.

Slide 20 - Quiz

Wat is goed?
A
Wij uitdoen de verwarming.
B
Wij uitdoet de verwarming.
C
Wij doet de verwarming uit.
D
Wij doen de verwarming uit.

Slide 21 - Quiz

Spreekoefening in 2-tal
oef 4 blz 87 A-zin (3.4)
1x met antwoord + wissel
1 x zonder antwoord + wissel


uitdelen

Slide 22 - Slide

Typ een korte zin 
Voorbeeld:
Het meisje ... (inpakken, tas)->

Het meisje pakt haar tas in.


differentiatie:
Jan en Sumeyye:
+ bijzin 

Slide 23 - Slide


Jullie ... (afzeggen, afspraak)

Slide 24 - Open question


Mijn ouders ... (ophalen, broertje)

Slide 25 - Open question


Wij ... (uitdoen, jassen)

Slide 26 - Open question


De buren ... (opstaan, vroeg)

Slide 27 - Open question

Nog vragen?

Slide 28 - Open question

Wat heb je geleerd nu over scheidbare werkwoorden?

Slide 29 - Open question

EXTRA
Jan
Sumeyye

Slide 30 - Slide

Wel aan elkaar als...
Ik heb gisteren afgezegd 
Ik ben laat thuisgekomen

Ik moet mijn tas inpakken.
Kun je me dat teruggeven?


vdd
hele ww

Slide 31 - Slide

oefening op papier
1. lees de roze uitleg (blz 86 A-Zin)
2. maak oefening 2 t/m 3 

+ diff? Jan Sum -> vt/vdw

KOPIEREN


Slide 32 - Slide

Dit heb je geleerd:

Scheidbare werkwoord = werkwoord met een woordje ervoor (alleen als klemtoon op dat stukje!)
Voorste stukje = geen werkwoord ; komt achteraan in de zin.
Achterste stukje = het werkwoord. Dat  kan dus veranderen.
(Alleen splitsen  als het werkwoord de persoonsvorm in de zin is)

Slide 33 - Slide

Huiswerk
Lever de oefeningen op papier in.


(- oef. nt2-taalmenu B1-grammatica - scheidbare werkwoorden)
- maken les ... in Klare taal (scheidbare werkwoorden)
Jan/Sum. Geregeld spreken oefenblad

Slide 34 - Slide