TaalCompleet Thema 3 3.4

• Nederlands
• ISK

TaalCompleet Thema 3 3.4

Iemand stelt een vraag met: waarom? Hoe geef je antwoord?

1. Terwijl
2. Omdat
3. Daarom
4. Mits

Iemand stelt een vraag met wanneer. Hoe geef je antwoord?

1. Waarom
2. Wanneer
3. Als
4. Waarvoor

Waarvoor

Een nieuw vraagwoord: waarvoor. 

Waarvoor gebruik je je telefoon? 

Ik gebruik mijn telefoon om te bellen. 

kijk naar deze zinnen: 

Eva gaat naar de winkel om bloemen te kopen. 

Piet vindt het leuk om te schilderen. 

Ania vindt het fijn om weer thuis te zijn. 

1. Om.....te staat in het tweede deel van de zin.  Het geeft informatie over het eerste deel van de zin. 

2. Na om....te.... staat altijd een heel werkwoord. 

Wanneer gebruik je om te? (1)

1. voor een doel of reden

Eva gaat naar de winkel om bloemen te kopen. 

Waarvoor gaat Eva naar de winkel? Om bloemen te kopen. 

Wat is het doel in deze zin?
Stefan gaat op vakantie om uit te rusten.

1. op vakantie gaan
2. uitrusten
3. gaan
4. om uit te rusten

Wanneer gebruik je om...te? (2)

 2. Je gebruikt om....te voor extra informatie over het bijvoeglijk naamwoord. 

Piet vindt het leuk om te schilderen. 

Wat vindt Piet leuk? 

Om te schilderen. 

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Sophie vindt het heerlijk om te reizen.

1. vindt
2. om te
3. reizen
4. heerlijk

vergeet HET niet!

Het is niet: ik vind leuk om te reizen. 

Het is: ik vind HET leuk om te reizen. 

Wanneer gebruik je om....te? (3)

3. voor extra informatie over het zelfstandige naamwoord. 

Ik heb geen tijd om naar de winkel te gaan. 

Om....te geeft meer informatie over tijd. 

Wat is het zelfstandige naamwoord in deze zin: ze heeft geen zin om vroeg op te staan.

1. zin
2. vroeg
3. staan
4. ze

Samengevat:

Om...te gebruik je: 

* voor een doel of reden (waarvoor)

* voor meer informatie over het bijvoeglijk naamwoord

* voor meer informatie over het zelfstandig naamwoord

Om...te gebruik je:
1. voor een doel of reden
2. voor meer informatie over een zn

1. Alleen zin 1 is goed
2. Alleen zin 2 is goed
3. Beide zinnen zijn goed
4. Beide zinnen zijn fout

Maak de zin af....
Ik vind het leuk................................

Ik heb geen zin...........

Waarvoor ga je naar de stad?
Geef antwoord:

Huiswerk:

Voor morgen vrijdag 21 februari: 

Maak van 3.4 (blz. 105):

36 en 38. 

Maak online 3.4. Maak de huiswerkbladen. 

Voor dinsdag 25 februari:  

Leer de woorden van 3.1 en 3.3 voor het dictee op dinsdag 25 februari het 2e uur.