Examentraining rekenen niveau 3

Examentraining rekenen 
niveau 3
1 / 40
next
Slide 1: Slide
WiskundeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Examentraining rekenen 
niveau 3

Slide 1 - Slide

Steek digitaal je hand op als je ziet wat er niet klopt op deze afbeelding.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hoeveel slaapzalen?
In een slaapzaal staan 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?

Slide 8 - Slide

Per slaapzaal 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?
A
4 slaapzalen
B
5 slaapzalen
C
6 slaapzalen
D
9 slaapzalen

Slide 9 - Quiz

Hoeveel slaapzalen?
In een slaapzaal staan 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?
26 : 6 = 4,333
afgerond 5 slaapzalen

Slide 10 - Slide

Realistisch rekenen
Nadenken over afronden bij dingen als potten, blikken, personen, dozen enzovoort.

Bedragen altijd op 2 decimalen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Om 11 uur ben je van de boot naar Texel gestapt. Je wandelt vanaf hier naar Den Burg. Hoe laat ben je in Den Burg?
A
4 uur
B
13 uur
C
14 uur
D
15 uur

Slide 13 - Quiz

Om 11 uur ben je van de boot naar Texel gestapt.
Je wandelt vanaf hier naar Den Burg. Hoe laat ben je in Den Burg?
afstand tot boot = 5 km
afstand tot Den Burg = 14 km
totaal = 14 + 5 = 19 km
wandelsnelheid = 5 km/u
dus in totaal ongeveer 4 uur lopen
Hoe laat ben je in Den Burg?
11 + 4 = 15 uur

Slide 14 - Slide

Formules die je moet kennen
omtrek = lengte + breedte + lengte + breedte
oppervlakte = lengte x breedte
inhoud = lengte x breedte x hoogte

Slide 15 - Slide

Wat is de omtrek van deze figuur?
A
8,5 m
B
10 m
C
12 m
D
14 m

Slide 16 - Quiz

2 + 5 + 1,5 + 3 + 0,5 + ? (=2) = 14 m

Slide 17 - Slide

Verhoudingstabel
Hulpmiddel
Nooit verplicht
boven en onder met hetzelfde vermenigvuldigen
OF
boven en onder door hetzelfde delen

Slide 18 - Slide

Hoeveel milliliter siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?

Slide 19 - Slide

Hoeveel ml siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?
A
25
B
75
C
125
D
175

Slide 20 - Quiz

Uitleg
Hoeveel milliliter siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?
200 ml = 25 ml siroop
1000 ml is 5x zoveel 
25 x 5 = 125 ml
of verhoudingstabel:

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Hoeveel % van de kopjes is rood?
A
25
B
50
C
75
D
3/4

Slide 24 - Quiz

Welke uitspraak is/zijn juist?
A
De eerste 4 maanden krijg je 25% korting.
B
Na 4 maanden wordt de prijs 1/3 deel hoger.
C
Beide uitspraken zijn juist.

Slide 25 - Quiz

Hoeveel minuten fiets je er ongeveer over om van Den Burg naar de boot van Texel te fietsen?

Slide 26 - Slide

Hoeveel minuten fiets je er ongeveer over om van Den Burg naar de boot naar Texel te fietsen?
A
1 uur
B
1 uur en een kwartier
C
80 minuten
D
100 minuten

Slide 27 - Quiz

Bereken de oppervlakte in cm2

Slide 28 - Slide

Bereken de oppervlakte in cm2.
A
2 x 10 = 20 cm2
B
200 x 100 = 20000 cm2
C
200 x 10 = 2000 cm2
D
2 x 100 = 200 cm2

Slide 29 - Quiz

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?

Slide 30 - Slide

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?
A
250
B
1500
C
1750
D
1,75

Slide 31 - Quiz

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?
2000 ml is 10x zoveel
dus water ook 10x zoveel
1 glas = 175 ml water
10 x 175 = 1750 ml
MAARRRR
omrekenen naar liter:
1750 : 1000 = 1,75 liter

Slide 32 - Slide

In verhoudingstabel

Slide 33 - Slide

Wat kost de bank in hele euro's met de korting eraf als de prijs inclusief btw 1199 euro is?
A
1199
B
947
C
990
D
252

Slide 34 - Quiz

Uitleg
1199 is het bedrag inclusief btw - dus 121%
1% uitrekenen
1199 : 121 = 9,909090
9,909090 x 100 = 990,-

Slide 35 - Slide

Belangrijke tips - 1
  • Lees de vraag goed!
  • Kijk welke informatie uit de opgave je nodig hebt.
  • Gebruik je rekenmachine of de rekentool uit het examen.
  • Gebruik de rekenkaarten.
  • NOTEER JE BEREKENING
  • Kijk in welke eenheid ze het antwoord willen.
  • Noteer je antwoord in de juiste eenheid.

Slide 36 - Slide

Belangrijke tips - 2
  • Noteer het juiste aantal cijfers achter de komma.
  • Bedragen altijd afronden op 2 decimalen.
  • Een komma moet een komma zijn en geen punt.
  • Controleer op het einde al je antwoorden:
- reken alle antwoorden na op je rekenmachine
- kijk of je het antwoord in de juiste eenheid hebt gezet
- kijk of je alle berekeningen hebt genoteerd

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Examen rekenen
Ongeveer 40 opgaves met verschillende context
Duur: 120 minuten
Zorg dat je je Remindo-inloggegevens bij je hebt (Office365)
ID mee - zonder geldig ID geen toegang bij het examen

Hulpmiddelen ter plekke:
woordenboek Nederlands - Nederlands
pen en kladpapier
rekenkaarten die in de les gebruikt zijn
rekenmachine of rekenmachine uit het examen

Slide 39 - Slide

Succes met het examen! Ik geloof in je.

Slide 40 - Slide