hst 9 paragraaf 4 "ongewenste ionen verwijderen"

9.3 (kort)
Slecht oplosbare zouten maken
1 / 21
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

9.3 (kort)
Slecht oplosbare zouten maken

Slide 1 - Slide

Oplosbaarheidstabel
Je wilt een nieuw, slecht oplosbaar zout maken.

Slide 2 - Slide

Oplosbaarheidstabel
Je wilt een nieuw, slecht oplosbaar zout maken.

Hiervoor heb je twee oplossingen nodig van zouten, die je bij elkaar voegt.
Alléén het nieuwe zout moet slecht oplosbaar zijn.

Slide 3 - Slide

Oplosbaarheidstabel
Je wilt een nieuw, slecht oplosbaar zout maken.

Hiervoor heb je twee oplossingen nodig van zouten, die je bij elkaar voegt.
Alléén het nieuwe zout moet slecht oplosbaar zijn.

Je kunt dan het zout eruit halen door te filtreren.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

hst 9.4 "ongewenste ionen verwijderen"

Slide 6 - Slide

leerdoelen
9.4.1  Je kunt een aantal ionen van zware metalen noemen.
9.4.2 Je kunt een geschikte oplossing kiezen om één specifieke              ionsoort uit een oplossing te verwijderen.

Slide 7 - Slide

Scheiden van mengsels
  • Twee of meer stoffen in een mengsel uit elkaar halen.
  • Gebruik maken van verschil in stofeigenschappen.

Verschillende eigenschappen: 
  • fase bij kamertemp.
  • kleur, geur
  • oplosbaarheid
  • kook- en smeltpunt
  • elektrische geleidbaarheid

Slide 8 - Slide

Scheiden van suspensie
  • Bezinken = zware vaste stof zinkt naar de bodem > verschil in dichtheid.

  • Filtratie = grote deeltjes vaste stof uit een vloeistof halen middels filtreerpapier > verschil in deeltjesgrootte.

  • Residu = vaste stof die achterblijft in het filter.
  • Filtraat = de vloeistof die door het filter loopt. 

Slide 9 - Slide

Scheiden van oplossing vaste stoffen
  • Indampen = verdampen van het oplosmiddel > verschil in kook-/smeltpunt.
  • Wanneer zouten ingedampd worden, ontstaat een neutraal geladen stof! Na+(aq) + Cl-(aq)        NaCl(s)

  • Residu = vaste stof die achterblijft.

Slide 10 - Slide

  • Extraheren = één of meerdere vaste stoffen oplossen in oplosmiddel > verschil in oplosbaarheid.
  • Daarna kun je de opgeloste stof filtreren of indampen. 
  • Bij indampen ontstaat een extract.

  • Extractiemiddel = vloeistof waarin de ene stof wel en de andere stof niet oplost.
  • Residu = vaste stof die
    achterblijft.
Bijv.: chemisch reinigen

Slide 11 - Slide

Scheiden van vloeistoffen
  • Destillatie = verhitten, oplosmiddel verdampt, damp opvangen en condenseren > verschil in kookpunt

  • Destillaat = gecondenseerde vloeistof (laag kookpunt).
  • Residu = vloeistof die niet verdampt en dus achterblijft (hoog kookpunt).

Slide 12 - Slide

Verwijderen van verontreiniging
  • Adsorberen = het hechten van een stof aan het oppervlak van een andere stof > verschil in aanhechtingsvermogen.
  • Actieve kool = fijngemalen koolstof met speciale bewerking > veel minuscule openingen & gangen.

Voorbeeld: drinkwater,
kleurstoffen uit voeding 
halen. 

Slide 13 - Slide

Neerslag kun je gebruiken! 
Als er een neerslag ontstaat, heb je eigenlijk een zout gemaakt! (vorige les)

Je kunt een neerslag ook gebruiken om een ion uit de oplossing te halen. 

Hoe doe je dat?

Slide 14 - Slide

voorbeeld
Stel, je wilt fluoride-ionen verwijderen uit een oplossing 

Maak dan een oplossing van een zout naar keuze
Voeg jouw gekozen oplossing toe aan de oplossing met F-
Filtreer de neerslag 

Slide 15 - Slide

Hoe kies je dat zout?
Hoe kies je het zout waarvan je een oplossing gaat maken?
  • Zoek een ion dat met F- een s vormt in tabel 35



welk ion zou je kunnen kiezen?

Slide 16 - Slide

van ion naar gekozen zout
ok, je kiest bijvoorbeeld voor het calcium-ion

Ca2+ zit niet los in een potje. Dat moet een zout zijn.
Dat  zout moet goed oplosbaar zijn, dus kies voor NO3-
Het zout is dus Ca(NO3)2

Slide 17 - Slide

van ion naar gekozen zout
ok, je kiest bijvoorbeeld voor het calcium-ion

Ca2+ zit niet los in een potje. Dat moet een zout zijn.
Dat  zout moet goed oplosbaar zijn, dus kies voor NO3-
Het zout is dus Ca(NO3)2

Slide 18 - Slide

Ca2+
F-
s
NO3-
g

Slide 19 - Slide

Reactievergelijking
Ca2+ (aq) + 2 F- (aq) --> CaF2 (s)

Slide 20 - Slide

Maken
hst 9 paragraaf 4

Slide 21 - Slide