Voorbereiding inhoud lesdag 5

Wat gaan we op lesdag 5 behandelen?
Artikelen 44 t/m 61b RVV'90

Stromen - wegrijden
Voertuigbediening en voertuigbeheersing
Milieubewust rijden
1 / 30
next
Slide 1: Slide
VerkeersopleidingenBeroepsopleiding

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Wat gaan we op lesdag 5 behandelen?
Artikelen 44 t/m 61b RVV'90

Stromen - wegrijden
Voertuigbediening en voertuigbeheersing
Milieubewust rijden

Slide 1 - Slide

Verkeersveiligheid
Stromen - wegrijden
Voertuigbediening en voertuigbeheersing
Milieubewust rijden

Slide 3 - Slide

Inleiding - Wegrijden
Er zijn twee vormen van wegrijden:
• Wegrijden na een stop buiten het verkeer
• Wegrijden na een stop in het verkeer.
Lees voordat je met deze les begint rijprocedure B, hoofdstuk 3.1 wegrijden.
In deze les leer je de principes van voertuigbediening en voertuigbeheersing bij het wegrijden.
Daarnaast leer je wat milieubewust rijden is en hoe je hieraan kunt bijdragen.    

Slide 4 - Slide

Waarnemen: Taaksituatie en omstandigheden

• Kijkgedrag (Ver vooruit kijken, van blikveld wisselen, juist gebruik spiegels).
• Taxatie gedrag ander verkeer.
• Starten motor (zonder gasgeven).
• Gasgeven, schakelen (toerental), afremmen, uitrollen (geluid, uitstoot).
• Positie (geen hinder).
• Principes brandstof besparende rijstijl (Het Nieuwe Rijden)
• Rijsnelheid (gecontroleerd, maar ook vlot en doortastend, snel naar gewenste
   eindsnelheid en gelijkmatig).
• Volgafstand/ruimtekussen
• Passeerafstand.
• Moment van overschakelen (toerental).

Slide 5 - Slide

Reactiesnelheid.
• Remweg (= reactieafstand + stopafstand).
• Communiceren (voorspelbaar gedrag, contact met ander verkeer).
• Voor laten gaan (tijd en ruimte geven).
• Soort voertuig en breedte ervan.
• Positie van tegemoetkomend verkeer.
• Aantal rijstroken, breedte rijstrook.
• Wegverloop (bochten en versmallingen).
• Weersomstandigheden.
. Voorspellen / evalueren.
• Te sterke acceleratie en hoge rijsnelheden zorgt voor grotere
   geluidsproductie, hoger brandstofverbruik, geen maximale grip op weg
   en slijtage van banden (milieu, doorstroming).

Slide 6 - Slide

Rijden in (lage) versnelling met hoog toerental kost meer brandstof en veroorzaakt
  meer geluid (milieu). Groter verbruik leidt tot grotere uitstoot.
• Bij plotseling snel wegrijden en korte volg- en passeerafstanden is de kans op te
  late reacties van ander verkeer groot
  (met name zwakke verkeersdeelnemers, maar ook bestuurders van vrachtauto’s)
  (veiligheid, doorstroming, sociaal rijgedrag).
• Verandering van plaats op de weg kan leiden tot te dichte nadering van
  tegenliggers of objecten (veiligheid).
• Verminderde bestuurbaarheid en/of te korte volgafstand kan te late of niet
  passende reacties opleveren
• Naarmate eigen voertuig breder, is er minder tussenruimte t.o.v.
  tegemoetkomend verkeer (veiligheid).



Slide 7 - Slide

Bij afwezigheid van fiets- en voetpaden vaker fietsers/voetgangers op  de weg en daarom positie op de weg vaker naar links (veiligheid).
• Kleinere tussenruimte om te passeren verhoogt kans op te dichte nadering
  (veiligheid).
Mogelijke beslissingen / handelingskeuzen
• Wel of niet wegrijden in bepaalde verkeerssituaties.
• Wel of niet wegrijden bij aanwezigheid andere verkeersdeelnemers.
• Wel of niet communiceren met andere verkeersdeelnemers bij het wegrijden.

Slide 8 - Slide

Motor starten
1. Ontkoppel
2. Rem vast
3. Starten
4. Verbruikers aan
5. Schakel
6. Parkeerrem

Slide 9 - Slide

Bestuurder
Volg de startprocedure zoals die door de fabrikant is voorgeschreven.
Ontkoppel voordat je gaat starten; veel moderne auto`s starten niet zonder gebruik van het koppelingspedaal.

Auto
Het elektronische motormanagement zorgt dat er precies genoeg brandstof wordt ingespoten. Je verstoort dit proces als je gas geeft tijdens het starten.

Omgeving
Een stationair draaiende motor veroorzaakt geluidsoverlast
en stoot uitlaatgassen uit. Rijd daarom na het starten direct
weg en schakel de motor uit als je langere tijd stilstaat.
Veel auto’s zijn uitgerust met een start-stop systeem dat
automatisch de motor uitschakelt bij een stop in het verkeer.


Slide 10 - Slide

Starten en wegrijden
Starten
Bij het starten mag het gaspedaal niet worden aangeraakt.
In een moderne auto regelt de techniek alles.
Door gas te geven wordt die techniek juist ontregeld.

Belangrijk daarbij is dat men rustig start, dat wil zeggen het motormanagement de gelegenheid geven om het voertuig te starten.

Ook bij een zogenaamde 'koude start' is het ongewenst om gas te geven.
Ook hier regelt het motormanagement alles.

Het stationair warm draaien van de motor is niet nodig.
Na het starten, kan direct worden weggereden.
En voor een koude winterdag geldt: eerst krabben dan pas starten.



Slide 11 - Slide

Wegrijden
Specifiek aandachtspunt bij het wegrijden is het voorkomen om fors te accelereren.
Dit heeft enerzijds te maken met de huidige milieuregels die in acht genomen dienen te worden omdat te hard optrekken namelijk onnodige uitstoot en geluidshinder, extra brandstofverbruik en slijtage veroorzaakt.
Het heeft ook te maken met "sociaal weggedrag", aangezien het als uitdagend gedrag opgevat kan worden door andere verkeersdeelnemers. Te sterke acceleratie vermindert de grip van de banden op de weg en is daardoor ook nog eens minder veilig.

Slide 12 - Slide

Gas geven, ontkoppelen, koppelen en schakelen
Het is belangrijk dat het uitschakelen van de motor bij langere stops vanaf de eerste les aangeleerd wordt.
Tevens is het belangrijk om de leerling de motivatie achter het uitschakelen van de motor duidelijk te maken.
Moderne voertuigen worden met het zogenaamde “stop-start-systeem" uitgerust, waarbij het voertuig bij een stop automatisch afslaat en weer start als men het koppelingspedaal indrukt.
De aanwezigheid van een start-stopsysteem in het voertuig leidt tot brandstofbesparing en een vermindering van de CO2-uitstoot van wel 8% in stadsverkeer.

Slide 13 - Slide

Een veel gemaakte opmerking tegen het uitschakelen van de motor bij tussenstops, is dat het maken van veelvuldige tussenstops ten koste gaat van de startmotor.

Door het veelvuldig gebruiken van de startmotor zou deze sterk aan slijtage onderhevig zijn en al snel vervangen moeten worden.
Voor moderne startmotoren geldt echter dat die een gemiddelde levensduur van 200.000 starts hebben.
Dit betekent dat je bij een gemiddelde van één start per kilometer altijd nog 200.000 kilometer met een startmotor kunt afleggen.

Slide 14 - Slide

Wegrijden na een stop buiten het verkeer
Algemeen
Deze vorm van wegrijden wordt beschouwd als een bijzondere manoeuvre.
Je moet de belangen van andere weggebruikers respecteren en zo min mogelijk hinder voor het overige verkeer veroorzaken.
Aandachtspunten:
Kijkgedrag
De volgende stappen van het kijkgedrag moet je als instructeur vlot en foutloos kunnen opnoemen!
Voor en tijdens het wegrijden op de juiste wijze kijken. Hoe moet je dat doen?
• Vóór het wegrijden vanaf de rechterzijde van de weg, kijken in de volgorde: binnenspiegel, naar voren, linker buitenspiegel en over de linkerschouder.
• Vóór het wegrijden vanaf de linkerzijde van de weg, kijken in de volgorde: binnenspiegel, naar voren, de rechter buitenspiegel en over de rechterschouder.

Slide 15 - Slide

Bij het wegrijden vanachter een obstakel, bijvoorbeeld een geparkeerd voertuig, extra letten op het overige verkeer, in verband met het beperkte uitzicht. Wordt vanuit een dergelijke positie vanaf de linkerzijde van de rijbaan weggereden, dan zodanig over de rechterschouder en in de eventueel aanwezige rechter buitenspiegel kijken dat achteropkomend verkeer goed kan worden opgemerkt. Vanuit deze positie is het verkeer dat van voren nadert moeilijk te zien.
Dit vereist extra aandacht.

Tijdens het wegrijden moet je achteropkomend verkeer met behulp van binnen- en buitenspiegel observeren.
Voor laten gaan
Het overige verkeer voor laten gaan. Bekijk de definities verkeer en weggebruikers goed! Wie worden er allemaal toe gerekend?
De verplichting tot voor laten gaan geldt ten aanzien van alle, ook uit tegenovergestelde richting komende, weggebruikers.  

Slide 16 - Slide

Plaats op de weg
Na het wegrijden de juiste plaats op de rijbaan innemen.
Bij het wegrijden vanachter een geparkeerd voertuig of ander obstakel, een zo vloeiend mogelijke lijn aanhouden waarbij een veilige tussenafstand tot het geparkeerde voertuig of obstakel wordt aangehouden.
Snelheid
Het wegrijden vanuit parkeerstand gebeurt met een veilige en aangepaste snelheid.
Zodra is weggereden, snelheid opvoeren en aanpassen aan het overige verkeer.
Geven van en/of reageren op signalen.
Nadat men zich ervan heeft vergewist dat op veilige wijze kan worden weggereden, richting aangegeven.
Voor je wegrijdt, moet je richting aangegeven. De richtingaanwijzer wordt pas uit gezet, zodra de juiste plaats op de rijbaan is ingenomen.

Slide 17 - Slide

Wegrijden na een stop in het verkeer
Wegrijden na een stop in het verkeer
Deze vorm van wegrijden wordt niet beschouwd als een bijzondere manoeuvre.
Het is wel een handeling die veelvuldig voorkomt en de aandacht verdient.
Aandachtspunten:
Belangen andere weggebruikers
Tijdens het wegrijden moet je rekening houden met andere weggebruikers en zo min mogelijk hinder veroorzaken.
Dit geldt in het bijzonder ten opzichte van fietsers en bromfietsers.

Slide 18 - Slide

Kijkgedrag
Tijdens het stilstaan attent blijven, ook ten opzichte van zich naast en achter het voertuig bevindende weggebruikers.
Bij het optrekken en wegrijden het overige verkeer observeren.
Dit in verband met plotseling wijzigende verkeersomstandigheden, zoals afremmen of van richting veranderen door voorliggers.
Bij het verhogen van snelheid moet je vooral letten op eventueel inhalende bestuurders, waaronder ook bromfietsers!
Snelheid
De snelheid zoveel mogelijk aanpassen aan het overige verkeer.
Door aansluiting te houden met het overige verkeer wordt een goede doorstroming bevorderd.
Om aansluiting te kunnen krijgen en houden zal in de meeste gevallen doortastend gas gegeven moeten worden.

Slide 19 - Slide

Voertuigbediening en voertuigbeheersing.
Het verschil tussen deze twee begrippen:
1. Voertuigbediening is alles wat te maken heeft met knoppen,
     lampen, hendels, meters, schakelaars en zaken in- en uitschakelen.
2. Voertuigbeheersing is alles wat met het rijden met het voertuig te
     maken heeft, zoals pedalen, schakelen, sturen.

Slide 20 - Slide

Stuurhouding
Bestuurder
Je moet het stuur met beide handen en op de juiste manier vasthouden. Alleen dan kun je bochten, zijdelingse verplaatsingen en uitwijkmanoeuvres veilig uitvoeren.
Auto
In het midden van je stuur zit (bij bijna alle auto’s) een airbag. Door middel van een explosief vindt er een chemische reactie plaats waardoor deze wordt opgeblazen bij een botsing. Houd je handen altijd aan de buitenkant van het stuur om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Omgeving
Sommige bestuurders zitten ‘bovenop’ het stuur. Zie je zo’n bestuurder, bedenk dan dat deze niet snel kan sturen en slechts kleine stuurbewegingen kan maken. 
Wees erop voorbereid dat je zélf moet handelen.
Zoek dit ook op in de rijprocedure B (Stuurbehandeling).  

Slide 21 - Slide

Stuurhouding
Aandachtspunten bij stuurhouding:

1. Stuurwiel met beide handen losjes vasthouden.
    Loslaten alleen in verband met bediening.

2. Handen op kwart voor drie of iets daarboven.

3. Armen licht gebogen houden.

4. Handen aan de buitenkant van het stuurwiel plaatsen.
    Knijp niet in het stuur en arm niet op deur laten rusten.



Slide 22 - Slide

Stuurmethodes


Bij het sturen is het belangrijk dat de leerling zo veel mogelijk beide handen aan het stuur houdt.

1. Dat betekent dat de doorgeefmethode de voorkeur heeft. Bij deze methode trekt als het ware de ene hand het stuur naar de bestuurder toe terwijl de andere hand het stuur van de bestuurder afduwt. Beide handen zijn daarbij continue in contact met het stuur.

2. Als er snel gestuurd moet worden bij relatief lage snelheden (denk aan de bijzondere verrichtingen), kan de overpakmethode worden toegepast. Bij deze methode wordt hand over hand overgepakt aan de bovenzijde van het stuur. Nadeel van deze methode is dat niet steeds beide handen aan het stuur zijn en de handen verward kunnen raken.

Slide 23 - Slide

Stuurvastheid

De leerling moet over een 'permanente stuurvastheid' gaan beschikken.
Wat betekent dat?

De rijprocedure B zegt: "Bij de technische bediening (schakelen) en bij de bediening van hulpapparatuur moet het voertuig koersvast blijven."

De bestuurder streeft ernaar steeds de ideale lijn te rijden en zo min mogelijk stuurcorrecties uit te voeren.
Vermijdt onnodige en abrupte stuurbewegingen.
Ook het kijkgedrag mag de koersvastheid niet belemmeren.
Het is daarom bijvoorbeeld af te raden te lang over een schouder naar achter te kijken tijdens het rijden.
Kijken moet vlot en effectief gebeuren.

Slide 24 - Slide

Bochttechniek
Voor het sturen met de doorgeefmethode moet de leerling de nodige tijd en ruimte creëren. Hij moet voor een bocht tijdig hebben teruggeschakeld en de bocht ingaan met een aan die bocht aangepaste snelheid.
Dat kan als hij voortdurend een goed overzicht van de verkeerssituatie heeft en steeds goed anticipeert.
Dan kan hij voorkomen dat hij onnodig snelle stuurbewegingen moet maken.

Als daarentegen de nadersnelheid te hoog is, komt de leerling in tijdnood en moet hij noodgedwongen zijn toevlucht nemen tot de overpakmethode. Bovendien is hij daardoor vaak genoodzaakt op het laatste moment nog schakelingen te verrichten. Door een te hoge naderingssnelheid ontstaat bij het ingaan van de bocht in het voertuig ook onnodige toename van de zijwaartse krachten. Het abrupt remmen en het onnodig schakelen hebben negatieve effecten op het brandstofverbruik. Bovendien is het minder veilig.

Slide 25 - Slide

Kijktechniek
Uitvoering kijktechniek:

• Het hoofd iets opgericht houden;
• Ver voor het voertuig kijken en niet op één punt in het bijzonder.
   Onder "ver" verstaan we ongeveer 200 m. Met een snelheid van
   50 kilometer per uur is dat een afstand die je aflegt in 14 seconden,
   met 80 kilometer per uur in 9 seconden en
   met 100 kilometer per uur in 7 seconden;
• Maken van lichte hoofdbewegingen, zowel heen en weer als op en neer.
   Dit om zo een goed zicht in de breedte en diepte te krijgen.


Slide 26 - Slide

Kijktechniek bestaat uit drie elementen:


1. De bewegingscoördinatie: het koers houden.
    Door ver vooruit te kijken zal het voertuig in de richting gaan waar je naartoe kijkt.
    De ogen en de beweging van de handen werken samen.

2. De opmerkzaamheid: alarmering.
    Door de blik van links naar rechts en van voor naar achter te laten gaan (scannen),
    krijgt de bestuurder een totaalbeeld van het verkeer.
    Staar dus niet uitsluitend naar één punt.

3. Het bewust selecteren van details. Alert zijn op relevante gegevens in het verkeer.
    Hoeveel knopen er aan de jas van een fietser zitten, is niet interessant maar wél
    het feit dat hij zijn jas aan het dichtknopen is!
    Dat geeft informatie over de stabiliteit van de fietser.  


Slide 27 - Slide

Scannen
Scannen
Door de situatie rondom het voertuig voortdurend waar te nemen en niet te focussen op één punt recht vooruit, vorm je een overzicht van de verkeersomgeving, die een steeds wisselend verkeersbeeld biedt.
Triggers uit de omgeving maken je alert. Scannen gaat over in bewust waarnemen, bijvoorbeeld als je ver vooruit kruisend verkeer ziet en je meteen op andere zaken gaat letten, zoals borden e.d.
Met de waarneming start het taakproces dat afsluit met handelen. De techniek van het voortdurend waarnemen van de verkeersomgeving noemen we scannen.


Slide 28 - Slide

Een verbruik van 1 liter per 15 kilometer wordt uitgesproken als "één op vijftien" en zo geschreven "1:15".
Een andere manier, die dikwijls gebruikt wordt in en door boordcomputers, is het aantal liters brandstof
per 100 kilometer (liters/100 km).
Energielabel
Het energielabel geeft aan hoe zuinig een
personenauto is ten opzichte van andere personenauto's die ongeveer even groot zijn.

Brandstofverbruik

Slide 29 - Slide

Samenvatting
Je hebt geleerd over:
- Stromen - Wegrijden
- Voertuigbediening en voertuigbeheersing
- Milieubewust rijden

Slide 30 - Slide