61 1e, 2e en 3e persoon

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Doel

Ik weet wat 1e, 2e en 3e persoon is en kan zinnen in een andere persoon omzetten.

Enkelvoud

ik

jij / je / u

hij / zij / het

Meervoud

wij / we

jullie

zij / ze

Zinnen in de 

1e persoon enkelvoud

• Ik loop naar huis.
• Ik val naar beneden.
• Ik bak een taart.

Zinnen in de 

2e persoon enkelvoud

• Je kijkt zo verdrietig.
• Gaat u naar de supermarkt?
• Jij moet nu stoppen.

Zinnen in de 

3e persoon enkelvoud

• De hond loopt door het park.
• Het cadeau ligt op tafel.
• Op tijd naar bed, zegt mama.

Enkelvoud

ik 

jij / je / u

hij / zij / het

Meervoud

wij / we

jullie

zij / ze

"Ik loop naar huis."

Zet bovenstaande zin in 1e persoon meervoud.

"Wat gaan we doen?"

Zet bovenstaande zin in de 1e persoon enkelvoud.

"Voel jij je ook wel eens eenzaam?"

Zet bovenstaande zin in de 3e persoon enkelvoud.

"Zij lacht om mijn grap."

Wat is het hele werkwoord van "lacht"?

"Ik geloof in mezelf."

Wat is het hele werkwoord van "geloof"?

"Wij vinden de les interessant."

Wat is het hele werkwoord van "vinden"?

Schrijf de hij-vorm (3e persoon) van het werkwoord op.


Ik woon in een flat.

1. wonen
2. woont
3. woon
4. gewoond

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


Wij voetballen de hele middag.

1. voetbal
2. voetbalt
3. voetballen
4. gevoetbald

Schrijf de jij-vorm (2e persoon) van het werkwoord op.


Hij is vandaag niet thuis.

1. is
2. ben
3. zijn
4. bent

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.

Wat hoor ik daar?

1. hoor
2. hoort
3. horen
4. daar

Wat heb je deze les geleerd?

Blok 7 week 2 les 7

Maak alle opgaven met je schoudermaatje. 

Klaar?

Schrijf je voortgang op je doelenblad. Werk aan je persoonlijke leerdoelen.

Gooi de dobbelsteen!

Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat is de ik-vorm?                                                                     Noem een werkwoord?