5.1 Verschillen tussen mensen 4V 2324

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen

Slide 1 - Slide

Kenmerken hoofdstuk 5
  • Oefenen-oefenen-oefenen van genetische vraagstukken (paragraaf 3 en 4)
  • Herhaling van stof uit de derde.
  • Kennis nodig uit hoofdstuk Cellen 

Slide 2 - Slide

Doel 5.1 
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype.
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan.



Slide 3 - Slide

Bekende begrippen
Uit Hoofdstuk 2 en 4
Of derde klas

Slide 4 - Slide

DNA - molecuul
  • Waar zit het?
  • Hoe ziet het eruit?
  • Hoe is het opgebouwd?
  • Wat kun je ermee?

Slide 5 - Slide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 6 - Slide

Chromosoom
  • Wat is het?
  • Wanneer kun je ze zien?

Slide 7 - Slide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 8 - Slide

Gen
  • Wat is het?
  • Wat kun je ermee?

Slide 9 - Slide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 10 - Slide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA.

Slide 11 - Slide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 12 - Slide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 13 - Slide

Nieuwe begrippen

Slide 14 - Slide

Allel
Van genen kunnen verschillende 
versies bestaan.
Een versie van een gen heet een 
allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd 
twee allelen van elk gen, op elke 
chromosoom één.

Slide 15 - Slide

Allel
Verschillende versies van genen 
zijn ontstaan door toevallige, 
levensvatbare mutaties in eerdere 
generaties. 

Slide 16 - Slide

Haplotype
De combinatie van allelen op één 
chromosoom is het haplotype.
Een diploïde cel heeft dus 2 
haplotypes van elk chromosoom. 

Slide 17 - Slide

Begrippen 
Maak biologische kloppende zinnen met 2 begrippen waaruit blijkt wat de relatie is tussen beide begrippen
Bijvoorbeeld:
koe - gras: een koe eet gras
koe - staart: een staart is een lichaamsdeel van een koe (niet: een koe heeft een staart)

Slide 18 - Slide

Begrippen 
Chromosoom - DNA
DNA - gen
Chromosoom - diploïd
Homoloog - gen
Gen - allel
Haplotype - chromosoom

Slide 19 - Slide

Genotype
Combinatie van de allelen van een 
individu.
Je erfelijke eigenschappen worden 
bepaald door je genotype
dat wat aangeboren is.

Slide 20 - Slide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 
waarneembare eigenschappen van 
een individu: wordt bepaald door 
het genotype in combinatie met 
het milieu.

Slide 21 - Slide

G/Fenotype
Veel eigenschappen worden deels 
door je genen en deels door je 
leefstijl of omgeving (milieu) 
bepaald.
Bijvoorbeeld: krullend haar
 of suikerziekte.

Slide 22 - Slide

Leg uit
* Waarom lijk je deels op je vader en deels op je moeder?

* Waarom lijken je broers/ zussen op je maar niet helemaal?

Gebruik de juiste termen!!

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Doel 5.1 
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype.
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan.



Slide 25 - Slide

Huiswerk
In de online methode.
Kies een leerweg (default B).
Maak opdrachten 3, 4, 7 van 5.1

Slide 26 - Slide