What is LessonUp
Search
Channels
AI tools
Beta
Log in
Register
‹
Return to search
Ontleden: persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
Even oefenen met het zoek van pv, wwg, ond, lv, mv
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1,2
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Even oefenen met het zoek van pv, wwg, ond, lv, mv
Slide 1 - Slide
Je weet al
hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
hoe je de persoonsvorm kunt vinden
hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden
hoe je het onderwerp kunt vinden
Slide 2 - Slide
Leerdoel
weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.
een lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden.
Slide 3 - Slide
Lijdend voorwerp
Wie of wat + Persoonsvorm + ondw =
Slide 4 - Slide
Hoe vind je de pv (persoonsvorm)?
Geef drie manieren
Slide 5 - Open question
Hoe vind je het gezegde?
Slide 6 - Open question
Hoe vind je het onderwerp?
Slide 7 - Open question
Uitleg
Persoonsvorm:
zin vragend maken
Gezegde:
pv + alle andere ww
Onderwerp:
Wie / wat + gezegde?
Lijdend voorwerp:
wie / wat + gezegde + onderwerp?
Slide 8 - Slide
Uitleg
Lijdend voorwerp:
wie / wat + gezegde + onderwerp?
De hond wilde de bal pakken
pv: wilde
gezegde wilde pakken
Wie wilde pakken? de hond (= onderwerp)
Wat wilde de de hond pakken? de bal (= lijdend voorwerp)
Slide 9 - Slide
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren
Slide 10 - Quiz
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 11 - Quiz
Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt
Slide 12 - Quiz
Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp.
A
nee
B
ja
Slide 13 - Quiz
Klopt dit?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja
Slide 14 - Quiz
De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in
Slide 15 - Quiz
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur
Slide 16 - Quiz
Welke opgaven moeten we maken?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in
Slide 17 - Quiz
Onze leraar verzamelt oude auto's.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude auto's
D
zit er niet in
Slide 18 - Quiz
De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in
Slide 19 - Quiz
Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 20 - Quiz
Herhaling
pv, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
Slide 21 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 22 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd
Slide 23 - Quiz
Wat is in de onderstaande zin het gezegde?
Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging
Slide 24 - Quiz
Wat is het gezegde in de onderstaande zin?
De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen
Slide 25 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt
Slide 26 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen
Slide 27 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart
Slide 28 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje
Slide 29 - Quiz
More lessons like this
Ontleden opdracht 4. persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
February 2025
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1,2
Opdracht 3. persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp
January 2024
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1,2
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Zinsleer - herhalen
April 2024
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L11 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L17 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Talent 3.7 Grammatica Meewerkend voorwerp
November 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2-4