Quiz H3 water

Waterdamp en stoom zijn gassen die je kunt zien.
A
waar
B
niet waar
1 / 40
next
Slide 1: Quiz
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Waterdamp en stoom zijn gassen die je kunt zien.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quiz

Emma heeft twee droge schone glazen. In beide glazen giet Emma evenveel water. In één glas doet ze drie ijsblokjes bij het water. In het andere glas doet ze niets. Ze laat de glazen even staan. Dan pakt Emma het glas met de ijsblokjes. Dit glas is nat aan de buitenkant. Emma voelt nu aan het glas waarin alleen water zit. Dat glas is droog aan de buitenkant.
Waar komt het water op de buitenkant van het glas met de ijsblokjes vandaan?
A
uit de ijsblokjes
B
uit het water
C
uit de lucht
D
van haar handen

Slide 2 - Quiz

Wat is geen fase van water ?
A
Vast
B
Gas
C
Vloeibaar
D
Nat

Slide 3 - Quiz

Een ijsklontje.
Welke fase is dit van water?
A
Vloeibaar
B
Gas
C
Hard
D
Vast

Slide 4 - Quiz

Een glaasje water.
Welke fase is dit van water?
A
Vloeibaar
B
Gas
C
Vast
D
Nat

Slide 5 - Quiz

Stoom.
Welke fase is dit van water?
A
Vloeibaar
B
Gas
C
Luchitg
D
Vast

Slide 6 - Quiz

Wat is geen vorm van Neerslag
A
Rijp
B
IJzel
C
Dauw
D
Het is alle 3 wel een vorm van Neerslag.

Slide 7 - Quiz

Stijgbuis
Reservoir
Schaalverdeling

Slide 8 - Drag question

Welke eenheid word er in Nederland gebruikt voor temperatuur
A
Fahrenheit [ºF]
B
Celsius [ºC]
C
Kelvin [K]

Slide 9 - Quiz


A
Smelten
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Stollen (Bevriezen)

Slide 10 - Quiz


A
Smelten
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Stollen (Bevriezen)

Slide 11 - Quiz

Welke fase-overgang is er, wanneer je en gesmolten ijsje in de vriezer legt
A
Smelten
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Stollen (Bevriezen)

Slide 12 - Quiz

Bij de fase-overgang
rijpen gaat water van ...
rijp
A
vast naar vloeibaar
B
gas naar vast
C
vloeibaar naar vast
D
gas naar vloeibaar

Slide 13 - Quiz

Het kookpunt is een stofeigenschap.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is het vriespunt en smeltpunt van water?
v = vriespunt, s = smeltpunt
A
V = -10 ºC S = 10 ºC
B
V = 10 ºC S = -10 ºC
C
V = 0 ºC S = 0 ºC
D
V = 0 ºC S = 10 ºC

Slide 15 - Quiz

Vloeibaar
Vast
Gas

Slide 16 - Drag question

Wat voor effect heeft zout op water?
A
Niets
B
Verlaagt het smeltpunt
C
Verhoogt het smeltpunt
D
verlaagt het kookpunt

Slide 17 - Quiz

Welke fase-overgang is de oorzaak dat het gras 's ochtends vroeg nat is van de dauw?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Smelten
D
Verdampen

Slide 18 - Quiz

Welke fase-overgang is de oorzaak dat een sneeuwlaagje bij strenge vorst steeds dunner wordt?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Smelten
D
Verdampen

Slide 19 - Quiz

Welke fase-overgang is de oorzaak dat de takken van de bomen en stuiken bedekt zijn met een witte laag, terwijl het niet heeft gesneeuwd?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Rijpen
D
Verdampen

Slide 20 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 21 - Quiz

Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren

Slide 22 - Quiz

Het smeltpunt van glycerol is 20 graden Celsius en het kookpunt is 290 graden Celsius. Welke fase heeft glycerol bij 10 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 23 - Quiz

Het smeltpunt van propaan is -188 graden Celsius en het kookpunt is -42 graden Celsius. Welke fase heeft propaan bij -15 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 24 - Quiz

Het smeltpunt van ijzer is 1559 graden Celsius en het kookpunt is 2800 graden Celsius. Welke fase heeft ijzer bij 1600 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 25 - Quiz

In welke fase bevindt kwik zich als de temperatuur    –60°C is? De fase is :  .................. 
                               smeltpunt                    kookpunt


vast
vloeibaar
gas

Slide 26 - Drag question

Als het vriest, gaan strooiwagens op weg om wegen en fietspaden te bestrooien.

Wat strooien ze en waarom doen ze dat?
A
Zand om het vriespunt van water te verhogen.
B
Zand om het vriespunt van water te verlagen
C
Zout om het vriespunt van water te verhogen
D
Zout om het vriespunt van water te verlagen

Slide 27 - Quiz

Welke begrippen horen bij fasen en faseovergangen?
Fasen
Faseovergangen
Gas 

Vloeibaar
Vast
Vervluchtigen
Rijpen
Stollen

Slide 28 - Drag question

Rijpen is de faseovergang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast

Slide 29 - Quiz

De faseovergang van vast naar gasvormig is:
A
verdampen
B
smelten
C
vervluchtigen
D
sublimeren

Slide 30 - Quiz

Met welke fase-overgang heb je te maken:
als je je natte kleren laat drogen aan de waslijn?
A
vervluchtingen
B
condenseren
C
smelten
D
verdampen

Slide 31 - Quiz

Condenseren is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast

Slide 32 - Quiz

Een dik pak sneeuw verdwijnt als de temperatuur boven 0 °C komt. Het gaat dan dooien.
Op en naast de sneeuw zie je waterplassen ontstaan.
Met welke fase-overgang heb je te maken als het dooit?
A
condenseren
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 33 - Quiz

Als je op een warme dag een flesje water uit de koelkast pakt, beslaat de buitenkant. Welke faseovergang is dit?
A
verdampen
B
rijpen
C
condenseren
D
vervluchtigen

Slide 34 - Quiz

Smelten
Stollen
Condenseren
Vervluchtigen
Rijpen
Verdampen
Gasvormig
Vloeibaar
Vast

Slide 35 - Drag question

Welke fase heeft
de stof bij letter A?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
D
Doorzichtig

Slide 36 - Quiz

Welke fase heeft
de stof bij letter B?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
D
Doorzichtig

Slide 37 - Quiz

Welk soort neerslag
zie je hier?
A
Dauw
B
Rijp
C
IJzel
D
Sneeuw

Slide 38 - Quiz

Welk soort neerslag
zie je hier?
A
Dauw
B
Rijp
C
IJzel
D
Sneeuw

Slide 39 - Quiz

Welk soort neerslag
zie je hier?
A
Dauw
B
Rijp
C
IJzel
D
Regen

Slide 40 - Quiz