A1 les 7

• NT2
• MBO
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 5
• Studiejaar 2

les 7

Lesplan

1.  Check in + spreekoefening

2. Herhaling: Voorzetsels

3. Eten en drinken : woorden en lezen

4. Dialoog restaurant

5. Oefenen met klanken

6. Dictee

7. Afsluiting: Wat wil je volgende les leren? 

Huiswerk: woorden boodschappen

Volgende les: Hoe maak ik een zin? + herhalen woorden boodschappen

Hoe was je vakantie?

Waar ben je geweest in Rusland?

Hoe was het weer daar?

Wat heb je daar gegeten?

Heb je iets bijzonders gezien of gedaan?

Met wie ben je op vakantie geweest?

Hoe was je vakantie?

1. Ik ben naar ____________________ gegaan.
   
2. Het weer was ____________________.
   
3. Ik heb ____________________ gegeten.
   
4. Ik heb daar veel leuke dingen gedaan, bijvoorbeeld: ____________________.
   
5. Het eten in Rusland vond ik ____________________. Ik heb bijvoorbeeld ____________________ gegeten.
   

De dagen van de week

Tellen

......... de doos

......... de doos

......... de tafel

.......... de dozen

......... de doos

........ de doos

........ de tafel

www.lowan.nl

wordwall.net

Ober: Goedemiddag, welkom in ons restaurant.

Klant: Goedemiddag.

Ober: Wat wilt u drinken?

Klant: Ik wil een glas water, alstublieft.

Ober: Natuurlijk. Wilt u ook eten bestellen?

Klant: Ja, ik wil graag de pasta en de salade.

Ober: Dat is een goede keuze. Wilt u nog een toetje?

Klant: Ja, ik wil graag de taart.

Ober: Perfect, ik breng uw bestelling zo snel mogelijk.

Klant: Dank u wel.

👨‍🍳 Ober: Goedemiddag, welkom! Heeft u al een keuze gemaakt?

🧑‍💼 Klant: …………………………………………………………………………………

👨‍🍳 Ober: Wilt u er ook iets te drinken bij?

🧑‍💼 Klant: …………………………………………………………………………………

👨‍🍳 Ober: Prima! Ik breng het zo snel mogelijk.

🧑‍💼 Klant: …………………………………………………………………………………

👨‍🍳 Ober: Hier is uw eten, eet smakelijk!

🧑‍💼 Klant: …………………………………………………………………………………

👨‍🍳 Ober: Graag gedaan! Wilt u nog een dessert of de rekening?

🧑‍💼 Klant: …………………………………………………………………………………

wordwall.net

Zet in verleden tijd

Ik ____ (wonen) in Nederland.

Jij ____ (werken) in een restaurant.

Hij ____ (hebben) een rode fiets.

Wij ____ (gaan) morgen naar school.

Jullie ____ (komen) uit België.

Zij ____ (eten) elke dag brood.

Ik ____ (zijn) vandaag moe.

dictee

Ik was op vakantie in Rusland.

Het weer was koud, maar ook mooi.

We hebben veel foto’s gemaakt.

Ik at soep en brood met kaas.

Wat heb je geleerd?

- Wat vond je van de les?

- Wat wil je volgende week leren?