Les 20 Taalvariatie + Les 25 Taal en identiteit

1 / 62
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 62 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke talen spreek jij?
p. 244

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Welke dialecten ken jij?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Standaardtaal: Ik heb geen zin om te werken.
Dialect: 'k è gin goeste om te weirkn.
A
West-Vlaams
B
Oost-Vlaams
C
Brabants
D
Limburgs

Slide 11 - Quiz

Standaardtaal: Jij weet dat toch niet beter dan ik.
Dialect: Gij weet da toch nie beter as ik.
A
West-Vlaams
B
Oost-Vlaams
C
Brabants
D
Limburgs

Slide 12 - Quiz

Standaardtaal: We zijn gisteren naar huis gegaan.
Dialect: We zèn gistreen noa huus gegaon.
A
West-Vlaams
B
Oost-Vlaams
C
Brabants
D
Limburgs

Slide 13 - Quiz

Standaardtaal: Ik heb dorst, mag ik iets drinken?
Dialect: Ich höb dörs, moch ich wa drinke?
A
West-Vlaams
B
Oost-Vlaams
C
Brabants
D
Limburgs

Slide 14 - Quiz

Standaardtaal: Wat zeg je?
Dialect: Wuk zegde?
A
West-Vlaams
B
Oost-Vlaams
C
Brabants
D
Limburgs

Slide 15 - Quiz

Vorm duo's
De eerste leest de tekst op de volgende slide alsof hij/zij een nieuwsanker is.
De tweede leerling vertelt het verhaal opnieuw alsof je het op de speelplaats aan een vriend vertelt.

Slide 16 - Diapositive

Grafgroeten
 In de Amerikaanse stad Vermont heeft een man een hartaanval gekregen doordat een vriend hem op zijn schouder tikte. Dat gebeurde wel in heel speciale omstandigheden. Op een avond keerde de 40-jarige Chris Lewis naar huis terug van een verjaardagsfeestje. Zoals hij wel vaker deed, nam Lewis een binnenweg door het plaatselijke kerkhof. Doordat de man wat veel gedronken had, struikelde hij en kwam hij in een open grafkuil terecht. Die had men gegraven voor de begrafenis van de volgende dag. Nog wat versuft door zijn val probeerde Lewis weer uit de kuil te geraken, maar dat lukte niet meteen. Plots voelde hij een hand op zijn schouder. Een stem zei: “Het lukt toch niet, jongen, dat heb ik ook al geprobeerd.” Het was een vriend van Lewis, die een uur eerder al naar huis was gegaan en in dezelfde put was getuimeld. Maar dat had Lewis niet onmiddellijk door. Van schrik kreeg hij een hartaanval.
timer
4:00

Slide 17 - Diapositive

Lees het artikel op p. 244-245
Beantwoord vragen 7-8-9-2 p. 246
timer
3:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Extra vragen
  1. Waarmee worden taalvariëteiten vergeleken in de tekst?
  2. Wat wordt in de tekst bedoeld met "informele Vlaamse omgangstaal"?
  3. Wat is de link met sociale afstand en taal?
  4. In welke beperkte aantal situaties kan je dialect gebruiken (volgens de tekst)?
  5. Geef een kenmerk van tussentaal.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Extra: kenmerken tussentaal (Noteer!)
  1. Wegvallen van h- aan het begin van een woord Bv.  ij ee nen oed op
  2. Wegvallen van laatste en middelste klank van een woord  Bv.  't is goe
  3. Woorden die niet tot de Standaardtaal horen Bv. smoutebollen 
  4. Aanpassing van lidwoorden Bv. 't raam
  5. Aanpassing aanwijzende voornaamwoorden Bv. dieje mens
  6. Aanpassing van bezittelijke voornaamwoorden Bv. men huis
  7. niet-Standaardtalige persoonlijke voornaamwoorden Bv. gij zijt moe
  8. Andere vormen van werkwoorden Bv. 'k em da nie gezien

Slide 30 - Diapositive

Fragment Thuis
Bekijk het fragment en zoek voor elk kenmerk van tussentaal een voorbeeld.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

1. Wegvallen van h- aan het begin van een woord
“hij moest niets verkeerd gedaan hebt” → uitgesproken als "ij moest niets..."

“hey frank” → vaak uitgesproken als "ej frank"

Slide 33 - Diapositive

3. Woorden die niet tot de standaardtaal horen

“wijven” → hier: “wijve(n)” als in “zijn eigen een wijveke geven”
“klap geven” = slaan

Slide 34 - Diapositive

4. Aanpassing van lidwoorden
“nen doktersvoorschrift” (in plaats van “een doktersvoorschrift”)
“den eerste en de grootste verdachte” (correct in dialect, maar niet standaardtaal)
“de mast tijd” (mogelijk voor "de meeste tijd")

Slide 35 - Diapositive

5. Aanpassing aanwijzende voornaamwoorden
die hij moest niets verkeerd gedaan hebt” → mogelijk verkorte vorm van “die da hem niets verkeerd gedaan heeft”
“die gast”, “die twee” → typisch in informele, niet-standaardcontexten

Slide 36 - Diapositive

7. Niet-standaardtalige persoonlijke voornaamwoorden

“'k kruip gelijk de wijn” → informele vorm van “ik”

Slide 37 - Diapositive

Extra: onderzoek taalgebruik
Neem (voor even) je smartphone en noteer een drietal berichten die je afgelopen dagen stuurde.
Onderzoek met je buur welke kenmerken jij gebruikt.
Probeer tot een conclusie te komen: gebruik je Standaardnederlands, tussentaal of dialect?


Slide 38 - Diapositive

Welke taal in welke situatie?
p. 246

Slide 39 - Diapositive

Hoe goed kan jij Antwerps?
  • Tisonolle
  • Kannekoewellepe?
  • Eddetindemot?
  • Wafferietisdana?

Slide 40 - Diapositive

Situaties: welke taalvariëteit?
  1. Je solliciteert en praat met je toekomstige baas.
  2. Je praat met je medeleerlingen over het weekend.
  3. Je praat thuis met je ouders over hoe je dag was.
  4. Je vraagt de weg aan een onbekende op straat.
  5. Je discussieert met een vriend over een tv-programma.
  6.  Je werkt al 2 jaar in het bedrijf en komt je baas tegen op de parking
  7. Je stelt een vraag aan een leerkracht.
  8. Tijdens een gesprek met een notaris word je boos.

Slide 41 - Diapositive

Meningen over taalvariatie
p. 247

Slide 42 - Diapositive

Leestoets
Ga naar Smartschool > Nederlands > Oefeningen > Les 20 - lezen taalvariatie
Let op: timing 10 minuten!

Slide 43 - Diapositive

Bekijk het fragment van Volt.


Beantwoord vragen 3-9 p. 248-249

Slide 44 - Diapositive

Verbetering

De leerkracht leest de antwoorden voor. Probeer zo goed mogelijk bij te schrijven. 

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

Taalkast
p. 309

Slide 48 - Diapositive

Begrippen - bespreek per 2
Standaardtaal
Tussentaal
Accent
Jargon
timer
2:00

Slide 49 - Diapositive

Begrippen
- Standaardtaal: taalvariëteit die als norm geldt, die bv. in het journaal gesproken wordt.

- Tussentaal: informele Nederlandse spreektaal, tussen dialect en standaardtaal.

- Accent: aan iemand dialect of tussentaal kun je horen van welke streek hij/zij afkomstig is.

- Jargon: taal (vooral woorden) die eigen zijn aan een bepaalde beroepsgroep (bv. advocaten: casus, bewijslast) of binnen een bepaalde sector (bv. voetbal: corner, buitenspel)

Slide 50 - Diapositive

Taalvariëteiten
p. 311

Slide 51 - Diapositive

Slide 52 - Diapositive

Uw voedselallergie kan een jeukend exantheem veroorzaken.
Dat hondje heeft zo'n schattig snoetje. Ik wil hem een aaike geven.
Ok boomer.
Dat  vind ik hartstikke gering.
Ik wil gaarne enkele woorden wisselen met u.

Slide 53 - Question de remorquage

pg. 312
2. Ken je zelf voorbeelden van woorden of uitdrukkingen die eigen zijn aan een bepaalde groep mensen?
3. Gebruik je zelf woorden of uitdrukkingen binnen een bepaalde groep?
4. Gebruik je die woorden in elke context?
5. Waarom zouden mensen woorden of uitdrukkingen gebruiken die eigen zijn aan een bepaalde groep?

Slide 54 - Diapositive

Oef. 5 pg. 312
  • Ze kennen die woorden uit hun beroep (vakjargon);
  • Ze willen graag bij een groep horen;
  • Soms ook om anderen buiten te sluiten.

Slide 55 - Diapositive

Jongerentaal en straattaal
p.313

Slide 56 - Diapositive

Slide 57 - Diapositive

Slide 58 - Lien

Welke woorden moeten volgens het fragment gebruikt worden?

Slide 59 - Carte mentale

Slide 60 - Diapositive

Slide 61 - Lien

Slide 62 - Diapositive