bijvoeglijke naamwoord

bijvoeglijke naamwoord

Meneer Jan moet zich aanpassen .......... het niveau van de leerlingen

1. met
2. aan
3. tegen
4. op

Mohammed slaagt ...... de havo

1. voor
2. aan
3. achter
4. op

Meneer Luc trakteert de klas ........ een grote zak snoep

1. met
2. aan
3. op
4. voor

Mahmoud zorgt .......... zijn hond

1. aan
2. met
3. voor
4. op

De docent ergert zich ........ leerlingen die vliegtuigjes door de klas gooien.

1. aan
2. met
3. op
4. tegen

Kan de mentor mij toevoegen .......... de groepsapp?

1. over
2. aan
3. voor
4. met

Het is heel vervelend als je zakt ....... je rijbewijs

1. met
2. aan
3. voor
4. op

Wat betekent: verantwoordelijk zijn voor?

1. Zelf opletten op dingen
2. Je ouders laten letten op dingen
3. Domme dingen doen

Wat betekent: geschikt zijn voor?

1. Dat de maat kleding jou past
2. Dat je ergens van schrikt
3. Dat iets bij jou past. Het is iets voor jou.
4. Dat je ergens heel erg van schrikt

Wat betekent: ervaring hebben met?

1. Je weet wat je moet doen omdat je het eerder gedaan hebt
2. Je gaat varen op een boot
3. Je bent afwezig op de dag dat je diploma wordt uitgereikt
4. Je weet niet waar je moet beginnen.