Zo herken je een voorzetsel
- Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: naast de kast, voor de pauze, door de regen.
- Soms staat het voorzetsel achter een zn: Ik rende het huis in / de berg op / de klas uit.
Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel:
– houden van: Nico houdt van waterskiën.
– besteden aan: Ik wil niet veel tijd besteden aan deze onzin.
In een (online) woordenboek staat welk voorzetsel bij het werkwoord hoort.