Eieren voor je geld
Economie voor bovenbouw kader & mavo (VMBO)

1.2 Hoe rijk voel je je?

4 mavo
1.2 Hoe rijk voel je je?
1 / 59
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 59 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 11 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

Je leert in deze les dat je je kunt verzekeren tegen de financiële gevolgen van een schade. Je leert wat een premie is, en wat het eigen risico daar voor invloed op heeft.

Onderdelen in deze les

4 mavo
1.2 Hoe rijk voel je je?

Slide 1 - Tekstslide

Welvaart

Slide 2 - Woordweb

Herhaling lesdoelen 1.1
  • Welke behoeften heb je?
  • Wat betekent 'schaarste' bij economie?
  • Hoe word jij beïnvloed bij de keuzes die je maakt?

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 1.2
  • Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?
  • Hoe kan de welvaart toenemen?
  • Hoe kun jij de verdeling van inkomens uit een grafiek aflezen?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Welvaart & welzijn

Welvaart
In hoeverre je met je middelen (tijd en geld) in je behoeften kunt voorzien.

Iemand die erg rijk is heeft een hoge welvaart. Hij kan veel meer in zijn behoeften voorzien dan iemand die arm is.
Welzijn
Hoe gelukkig en tevreden ben je met je leven?
Toename welvaart
1. Kopen van goederen & diensten
2. Zelfvoorziening
3. Collectieve voorzieningen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Welvaart
BBP per hoofd =
gemiddeld inkomen per inwoner per jaar

Slide 9 - Tekstslide

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 10 - Tekstslide

Inkomensverschillen
Inkomensverschillen
Inkomensverschillen kunnen onstaan door een verschil in o.a.:
Leeftijd
Ervaring
Verantwoordelijkheden 
Zwaarte van het beroep
Opleiding 
On- of regelmatige uren
Modaal inkomen
Het meest voorkomende inkomen (NIET het gemiddelde).

Ongeveer de helft van modaal = minimum inkomen (= minimaal moet verdienen)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Nationaal inkomen
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit (zoals loon, rente, huur, pacht).

Wat zegt dit? Je kunt pas vergelijken met andere landen als je het inkomen per hoofd van de bevolking weet.

Slide 13 - Tekstslide

personele inkomensverdeling

De verdeling van het totale

inkomen over de inwoners.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Hier zou 75% van de bevolking 65% van het inkomen verdienen

Hier verdiend 75 % van de bevolking 25% van het inkomen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Inkomen per hoofd van de bevolking

Voorbeeldsom:

  • Nationaal inkomen van Alvaland = € 687 miljard
  • Inwonersaantal = 17 miljoen
  • €687 miljard = € 687.000.000.000
  • 17 miljoen = 17.000.000
  •  € 687.000.000.000 : 17.000.000 = €40.411,76 per inwoner

Tip: het rekent makkelijker als je aan beide kanten evenveel nullen wegstreept. Het antwoord blijft gelijk.


In dit voorbeeld: 

€ 687.000.000.000 : 17.000.000 → 687.000 : 17 = €40.411,76

Formule

nationaal inkomen : aantal inwoners =

inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 18 - Tekstslide

Hulp bij opdracht 21

Slide 19 - Tekstslide

Een prijsverschil in procenten berekenen

  1. Reken het prijsverschil in euro’s uit.
  2. Deel het prijsverschil door de prijs waarmee je het vergelijkt.
  3. Vermenigvuldig de uitkomst met 100 en zet er het %-teken achter.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
Een Peugeot scooter kost € 2.129. 
Een Kymco scooter kost € 1.749.

Hoeveel procent is de Peugeot duurder dan de Kymco?

Slide 21 - Tekstslide

Stap 1
Reken het prijsverschil in euro’s uit:

€ 2.129 – € 1.749 = € 380

Slide 22 - Tekstslide

Stap 2
Deel het prijsverschil door de prijs waarmee je het vergelijkt:

In de vraag staat: dan de Kymco. Je moet het prijsverschil dus vergelijken met de prijs van de Kymco.

€ 380 ÷ € 1.749 = 0,2172

Slide 23 - Tekstslide

Stap 3
Vermenigvuldig de uitkomst met 100 en zet er het %-teken achter:

0,2172 x 100 = 21,72%

afgerond 21,7%

Slide 24 - Tekstslide

Op welke drie manieren kun je het bbp uitrekenen?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het nationaal inkomen?

Slide 26 - Open vraag

Wat is in Nederland ongeveer het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€ 5.000 per jaar
B
€ 25.000 per jaar
C
€ 50.000 per jaar
D
€ 100.000 per jaar

Slide 27 - Quizvraag

Hoe noemen we de grafiek die laat zien hoe scheef de inkomens in een land verdeeld zijn?

Slide 28 - Open vraag

Bij een scheve inkomensverdeling zijn er ... verschillen in inkomen tussen personen

Slide 29 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?

Slide 31 - Open vraag

Hoe kan de welvaart toenemen?

Slide 32 - Open vraag

Hoe kun jij de verdeling van inkomens uit een grafiek aflezen?

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Link

Extra uitleg

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Extra oefening

Slide 41 - Tekstslide

1. Bekijk opdracht 1 t/m 5 op bladzijde  32 van 'Rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.

2. Bekijk opdracht 10 t/m 20 op bladzijde 29  van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld 1: een stijging of daling in %

Door de goede resultaten van vorig seizoen heeft FC Sevilla haar seizoenskaarten duurder gemaakt.

  • In 2016 kostte een seizoenskaart EUR 150,-. 
  • In 2017 kost deze kaart EUR 170,-


Vraag: met hoeveel % is de prijs gestegen?

(nieuw – oud ) : oud x 100% 



Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld 2: een stijging of daling in %
  • In 2010 rookten er 40 leerlingen op school.
  • Dit jaar zijn dit er nog 21.


Vraag: met hoeveel % is het aantal rokers afgenomen?






Slide 44 - Tekstslide

Extra uitdaging

Slide 45 - Tekstslide

Examentraining
Daag jezelf uit en probeer opdracht 8 t/m 11 op bladzijde 36 en 37 te maken.

Slide 46 - Tekstslide

Inkomensverschillen onstaan door:



  • Verschil in loonhoogte
  • Verschil in bezittingen

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Meten van ontwikkeling:
  • BNP per inwoner
  • Samenstelling beroepsbevolking
  • VN-index/welzijnsindex/HDI

Slide 49 - Tekstslide

BNP
  • BNP= alle inkomsten van een land (inwoners en bedrijven)
  • BBP= alle productie van een land (zonder buitenlandse inkomsten)

  • per hoofd/per inwoner

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

VN-welzijnsindex (HDI)
koopkracht, levensverwachting en analfabestisme


Slide 52 - Tekstslide

Wereldsysteem

Slide 53 - Tekstslide

Verdeling beroepsbevolking

Slide 54 - Tekstslide

Verdeling welvaart verklaard:


Interne oorzaken

Slide 55 - Tekstslide

Verdeling welvaart verklaard:


Externe oorzaken

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Video

20% van de bevolking verdient de helft van het totale inkomen
De armste 20% verdient maar 4% van het totaal
De koopkracht is dus ongelijk.
15% van de Amerikanen leeft onder de armoedegrens!

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Video