les 4

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

les 4

Je herhaalt het gebruik van de komma, puntkomma en dubbele punt.

komma

• als je iemand aanspreekt
• tussen 2 persoonsvormen
• bij opsommingen
• bij samengestelde zinnen voor het voegwoord 

puntkomma

Tussen 2 hoofdzinnen zonder voegwoord die nauw met elkaar samen hangen.

Jan was helemaal alleen; zijn vriend was al naar huis gegaan.

dubbele punt

• voor een opsomming of een verklaring
• bij directe rede 

Hij ging meteen naar huis ... zijn vriend bleef nog even.

1. :
2. ,
3. ;

Hij keek naar twee films ... Superheld deel 2 en de Reddertjes.

1. :
2. ,
3. ;

's Nachts droomde hij ervan ... maar het was geen nachtmerrie.

1. :
2. ,
3. ;

Mijn held is een voetballer ... hij kan ook goed hardlopen.

1. :
2. ,
3. ;

Sita is mijn idool ... maar ik ben ook fan van Dean.

1. :
2. ,
3. ;

Mijn moeder zegt ... 'Kind, je moet zelf je grootste fan zijn.'

1. :
2. ,
3. ;

Ik ben fan van verschillende zangers ... George, Robbie, Tim en Dinand.

1. :
2. ,
3. ;

Ik heb geen idool ... mijn vader heeft dat ook nooit gehad.

1. :
2. ,
3. ;

Ik haal een handtekening van Tim ... terwijl mijn moeder op me wacht.

1. :
2. ,
3. ;

Maaike heeft een website gemaakt ... hij gaat over haar idool.

1. :
2. ,
3. ;

Op de website staan veel weetjes ... zijn lievelingseten, zijn lievelingskleur en zijn huisdieren.

1. :
2. ,
3. ;

Maaike weet dat allemaal ... omdat ze het zelf aan hem gevraagd heeft,

1. :
2. ,
3. ;

Ze belde hem op en vroeg ... 'Kun je me wat informatie verschaffen?'

1. :
2. ,
3. ;

Hij vond dat geen probleem ... maar kon niet lang aan de telefoon blijven.

1. :
2. ,
3. ;

Dat vond Maaike niet erg ... ze zoekt nu het telefoonnummer van een ander idool.

1. :
2. ,
3. ;

En nu iets moeilijker...

Welk leesteken moet je plaatsen en op welke plek?

Omdat hij zijn wekker niet zette verslaapt Ruben zich.

1. :
2. ,
3. ;

Nu moet hij zich haasten de tijd vliegt.

1. :
2. ,
3. ;

Zijn moeder roept nog 'Was je je nog wel?'

1. :
2. ,
3. ;

Daar maakt Ruben zich niet druk om Maaike wacht.

1. :
2. ,
3. ;

'Hallo Ruben ik maakte me al zorgen.'

1. :
2. ,
3. ;

'Ik heb me verheugd we gaan fietsen.'

1. :
2. ,
3. ;

We gaan ons vermaken met drie dingen fietsen, picknicken en kletsen.

1. :
2. ,
3. ;

Hijs jij je hier maar op we vertrekken.

1. :
2. ,
3. ;

Ze gaan de dijk op Ruben slooft zich uit.

1. :
2. ,
3. ;

Maaike roept blij 'We ontpoppen ons nog als wielrenners.

1. :
2. ,
3. ;