Hoofdstuk 6 Elektriciteit

Hoofdstuk 6  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 6
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- Herhaling met behulp van Lessonup
   

- Zelfstandig oefenopdrachten stroomkringen maken 
   

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
  • Elektrische energie

  • Isolerende en geleidende stoffen

  • Stroomsterkte

Slide 3 - Tekstslide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
Bij deze stroomkring is het lampje met twee snoeren aangesloten op de batterij. Dit noemen we een stroomkring. 

    Slide 4 - Tekstslide

    Paragraaf 1
    Elektrische stroom bestaat uit bewegende lading (hoeveelheid elektriciteit) die door de onderdelen van de stroomkring beweegt. Onderbreek je de kring, dan valt de lading stil.

    • Elektrische energie
    Als het lampje brandt, dan verbruikt het elektrische energie. Deze energie wordt geleverd door de batterij.

      Slide 5 - Tekstslide

      Paragraaf 1
      • Isolatoren en geleiders
                 Isolatoren                                      Geleiders
      rubber, hout, plastic, lucht.               alle metalen en koolstof

        Slide 6 - Tekstslide

        Paragraaf 1
        • Stroomsterkte
        Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

        Stroomsterkte = de hoeveelheid deeltjes die in een seconde op een bepaalde plek door de draad stromen



          Slide 7 - Tekstslide

          Slide 8 - Tekstslide

          Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
          A
          - Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Apparaat
          B
          - Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Apparaat
          C
          - Stroommeter - Verbindingssnoeren - Apparaat

          Slide 9 - Quizvraag

          Welke stoffen laten elektrische stroom gemakkelijk door?
          A
          koper, goud, steen
          B
          Rubber, ijzer, messing
          C
          goud, zilver, brons
          D
          koolstof, ijzer, plastic

          Slide 10 - Quizvraag

          Een lamp gebruikt:
          A
          Elektrische stroom
          B
          Elektrische energie
          C
          Elektrische spanning
          D
          Elektrische weerstand

          Slide 11 - Quizvraag

          Welke drie stoffen zijn isolatoren?
          A
          Rubber, plastic en hout
          B
          Plastic, tin en hout
          C
          Rubber, koolstof en hout
          D
          Plastic, koper en glas

          Slide 12 - Quizvraag

          Welke stof is geen geleider?
          A
          Alle metalen
          B
          Koolstof
          C
          hout
          D
          zout water

          Slide 13 - Quizvraag

          Stroomsterkte zegt je iets over:
          A
          Hoeveel stroomdeeltjes er langs 'stromen'
          B
          Hoe 'snel' de deeltjes gaan
          C
          Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
          D
          Hoe 'energiek' een deeltje is

          Slide 14 - Quizvraag

          Paragraaf 2
          •  Spanning

          • Spanningsbronnen
          • Batterijen in serieschakeling
          • Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

          Slide 15 - Tekstslide

          Paragraaf 2
          •  Spanning
          Spanning (U) meet je in volt (V).

          Spanning = Verschil in elektrische energie die het deeltje op 2 punten in de stroomkring heeft. 


          Slide 16 - Tekstslide

          Paragraaf 2
            Spanningsbronnen:
            • Lichtnet
            • batterij
            • accu 
            • dynamo




            Slide 17 - Tekstslide

            Paragraaf 2
              • Spanningsbronnen

              Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

              Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

              Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt


              Slide 18 - Tekstslide

              Paragraaf 2
              • Batterijen in serieschakeling

              Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
              aan de juiste spanning te komen.
              Je moet de batterijen in serie schakelen.

              Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.

              Slide 19 - Tekstslide

              Spanning zegt iets over:
              A
              Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
              B
              Hoe 'snel' de deeltjes gaan
              C
              Verschil in elektrische energie op 2 punten in stroomkring
              D
              Hoe 'energiek' een deeltje is

              Slide 20 - Quizvraag

              Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
              A
              22 volt
              B
              23 volt
              C
              220 volt
              D
              230 volt

              Slide 21 - Quizvraag

              Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
              A
              5,5 volt
              B
              6,0 volt
              C
              2,66 volt
              D
              2,5 volt

              Slide 22 - Quizvraag

              Paragraaf 3
              • Symbolen

              • Serieschakeling
              • Parallelschakeling

              Slide 23 - Tekstslide

              Paragraaf 3
              • Symbolen


              Slide 24 - Tekstslide

              Paragraaf 3
              • Serieschakeling
              In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
              Als 1 lampje kapot gaat, wordt de 
              stroomkring onderbroken en gaan
              de andere lampjes ook uit. 


              Slide 25 - Tekstslide

              Paragraaf 3
              • Parallelschakeling
              In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.

              Dit wordt ook bij je thuis gebruikt. Als
              een lamp kapot gaat, blijft de 
              koelkast wel gewoon werken. 

              Slide 26 - Tekstslide

              Slide 27 - Tekstslide

              Slide 28 - Tekstslide

              Draad
              Batterij
              Lamp(je)
              Schakelaar

              Slide 29 - Sleepvraag

              In een serieschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 30 - Quizvraag

              In een parallelschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 31 - Quizvraag

              Paragraaf 4
              • Vermogen
              Vermogen vertelt je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt.
              Vermogen bereken je in Watt.

              Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik. 

              Slide 32 - Tekstslide

              Paragraaf 4
                • Formule

                       Energie = vermogen × tijd


                Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden. 

                E=PT

                Slide 33 - Tekstslide

                Paragraaf 4
                Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet. 
                Grootheid
                symbool
                Eenheid
                symbool
                vermogen
                P
                watt
                W
                spanning
                U
                volt
                V
                stroomsterkte
                I
                ampere
                A

                Slide 34 - Tekstslide

                De juiste formule om de energie te berekenen is:
                A
                Tijd+vermogen
                B
                spanning+stroomsterkte
                C
                spanningstroomsterkte
                D
                Vermogentijd

                Slide 35 - Quizvraag

                Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op het stopcontact. De lampjes hebben een vermogen van 6W. De lampjes staan 5 uur lang aan. Bereken de elektrische energie die de lampjes gebruiken
                A
                11W
                B
                11kWh
                C
                30W
                D
                30kWh

                Slide 36 - Quizvraag

                Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
                A
                250 000 kW
                B
                0,250 kW
                C
                2,5 kW
                D
                25 kW

                Slide 37 - Quizvraag

                Grootheid
                eenheid
                Afkorting
                Afkorting
                Vermogen
                Stroomsterkte
                Spanning 
                P
                I
                V
                Ampère
                A
                W
                U
                Watt
                Volt

                Slide 38 - Sleepvraag

                Paragraaf 5
                • Elektriciteit in huis
                Je huis is verbonden met het elektriciteitsnet via de hoofdkabel

                De energie die in huis wordt verbruikt wordt gemeten door de energiemeter / kWh-meter

                Een huisinstallatie is ingedeeld in verschillende groepen

                Slide 39 - Tekstslide

                Paragraaf 5
                • Overbelasting / kortsluiting
                - Overbelasting gebeurt als er te veel stroom wordt gevraagd in 1 groep. Dit is vaak bij meer dan 16A
                - Een groep is beveiligd met een zekering. De zekering onderbreekt de stroom als er te veel stroom wordt gevraagd.
                - Kortsluiting gebeurt als de stroom vanuit de spanningsbron via de draad terug naar de bron loopt. Dan schakelt de zekering ook de stroom uit.

                Slide 40 - Tekstslide

                Paragraaf 5
                • Lekstroom / aardlekschakelaar
                - Stroom die uit de stroomkring wegloopt noem je lekstroom
                - Dit kan bijvoorbeeld zijn wanneer de stroom via een ander voorwerp of water loopt
                - De aardlekschakelaar onderbreekt dan de stroom. Dit voorkomt gevaarlijke situaties.

                Slide 41 - Tekstslide

                Je huis is met het elektriciteitsnet verbonden via de:
                A
                Huisinstallatie
                B
                Hoofdkabel
                C
                Energiemeter
                D
                Zekeringen

                Slide 42 - Quizvraag

                De energiemeter in je huis meet het energieverbruik in:
                A
                Joule
                B
                Volt
                C
                kWh
                D
                Ampère

                Slide 43 - Quizvraag

                Welk woord moet er op de puntjes?
                Als een groep te veel stroom vraagt, schakelt de ... de stroom uit?
                A
                Zekering
                B
                Huisinstallatie
                C
                Kortsluiting
                D
                kWh-meter

                Slide 44 - Quizvraag

                Een kapot snoer kan gevaarlijk zijn. Als je het snoer aanraakt terwijl er stroom doorheen loopt, krijg je een schok. De stroom loopt dan via jouw lichaam naar de aarde. Hoe noem je dit?
                A
                Kortsluiting
                B
                Overbelasting
                C
                Lekstroom
                D
                Defibrillatie

                Slide 45 - Quizvraag