Wat is de persoonsvorm, onderwerp en het lijdend voorwerp?
1. De moeder had lekkere koekjes gemaakt.
2. Wij hebben eigenlijk de hele dag alleen maar water gedronken.
3. Ik had mijn studentenkaart in de bus laten liggen.
4. Samen met mijn vriendin had ik een geweldig leuk feest gegeven.
5. De hele klas maakt enthousiast het huiswerk voor Nederlands.