• De stam is altijd het hele werkwoord zonder -en. Je hebt de stam van een werkwoord nodig om de persoonsvorm goed te schrijven.
• De vorm die je bij ik gebruikt, heet de ik-vorm. Soms schrijf je de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.
• Als je de ik-vorm anders schrijft dan de stam van het werkwoord, heet het de aangepaste stam.
Voorbeeld: bewegen - stam: beweg - ik-vorm (aangepaste stam) - ik beweeg.