23. Thema 3, week 2, les 7 Hoofd- en bijzinnen
Welke voegwoorden ken jij?
1 / 34
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Welke voegwoorden ken jij?
Slide 1 - Open vraag
Wat is een samengestelde zin?
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Welke vier voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen?
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Slide 10 - Open vraag
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 11 - Quizvraag
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Slide 13 - Open vraag
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Slide 15 - Open vraag
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 16 - Quizvraag
Schrijf de bijzin op!
Slide 17 - Open vraag
Schrijf de bijzin op!
Denk goed na!
Slide 18 - Open vraag
Sleep de hoofdzinnen en bijzinnen naar de juiste plek
HOOFDZIN
BIJZIN
Slide 19 - Sleepvraag
Sleep de hoofdzinnen en bijzinnen naar de juiste plek
HOOFDZIN
BIJZIN
Slide 20 - Sleepvraag
Mijn moeder hielp mij altijd met Engels, omdat ik dat erg moeilijk vond.
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 21 - Quizvraag
Ik moet morgen naar de tandarts, want ik heb kiespijn.
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 22 - Quizvraag
De man, met de rode zonnerbil, liep snel de winkel uit.
A
bijzin - bijzin
B
hoofdzin - hoofdzin
C
bijzin - hoofdzin
D
hoofdzin - bijzin
Slide 23 - Quizvraag
Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + bijzin
D
bijzin + bijzin
Slide 24 - Quizvraag
Omdat hij uitgegleden was, ben ik hulp gaan halen.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin?
Als we de wedstrijd winnen, zijn we kampioen.
Als we de wedstrijd winnen, zijn we kampioen.
A
Als we de wedstrijd winnen,
B
zijn we kampioen.
C
Die is er niet
Slide 26 - Quizvraag
Hoofdzin
Bijzin
Tussen het ow en de pv kunnen andere zinsdelen staan
Tussen het ow en de pv kunnen geen andere zinsdelen staan
Slide 27 - Sleepvraag
Wat is de hoofdzin?
We kunnen niet naar de speeltuin, omdat het heel hard regent.
We kunnen niet naar de speeltuin, omdat het heel hard regent.
A
We kunnen niet naar de speeltuin,
B
Die is er niet
C
omdat het heel hard regent.
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de bijzin?
Ik wil graag naar buiten, maar ik mag niet van mijn moeder.
Ik wil graag naar buiten, maar ik mag niet van mijn moeder.
A
Ik wil graag naar buiten,
B
Die is er niet
C
ik mag niet van mijn moeder.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin?
Als het niet zo zielig was, zou je er hard om kunnen lachen.
Als het niet zo zielig was, zou je er hard om kunnen lachen.
A
Als het niet zo zielig was,
B
zou je er hard om kunnen lachen.
C
Die is er niet
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin?
Hij taste met zijn voet naar de ladder, alsof de grond zich daar bevond.
Hij taste met zijn voet naar de ladder, alsof de grond zich daar bevond.
A
Hij taste met zijn voet naar de ladder,
B
alsof de grond zich daar bevond.
C
Die is er niet
Slide 31 - Quizvraag
Wat is de hoofdzin?
Anne krijste de hele avond, omdat ze geen snoepjes had gekregen.
Anne krijste de hele avond, omdat ze geen snoepjes had gekregen.
A
ze geen snoepjes had gekregen.
B
Anne krijste de hele avond,
C
Die is er niet
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de bijzin?
Je wordt geacht niet te praten als de meesters of juffen aan het woord zijn.
Je wordt geacht niet te praten als de meesters of juffen aan het woord zijn.
A
de meesters of juffen aan het woord zijn.
B
Je wordt geacht niet te praten,
C
Die is er niet
