HV2 week 14-1 les 15 samengestelde zinnen en voegwoorden

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijke naamwoord, bijwoord, voorzetsel. voornaamwoorden, soorten werkwoorden): afgerond

H6 Redekundig ontleden (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling): afgerond

H20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde: afgerond

H21 Voornaamwoorden & telwoorden: afgerond

H35 Samengestelde zinnen en voegwoorden: afgerond

H36 Bijvoeglijke bepaling & bijstelling: afgerond


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijke naamwoord, bijwoord, voorzetsel. voornaamwoorden, soorten werkwoorden): afgerond

H6 Redekundig ontleden (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling): afgerond

H20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde: afgerond

H21 Voornaamwoorden & telwoorden: afgerond

H35 Samengestelde zinnen en voegwoorden: afgerond

H36 Bijvoeglijke bepaling & bijstelling: afgerond


Slide 1 - Tekstslide

Toetsen P3

Grammatica: 10 of 12 april (staat in SOM)

Leesvaardigheid: 15 en 17 mei (noteer in je agenda)


Slide 2 - Tekstslide

Vandaag

Lezen
Herhaling H35 samengestelde zinnen en voegwoorden
Oefenbladen


Slide 3 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les:

Weet je hoe je hoofd- en bijzinnen en voegwoorden herkent.

Slide 5 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.

Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:

- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en bijzin(nen)


Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzin
Een hoofdzin is een zin die ook op zichzelf kan staan.
Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkend voegwoord (signaalwoord) tussen. Dat zijn de woorden:
dus en want of maar

De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden: 
deze verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. 

Er zijn er maar 5: 
dus en want of maar (DEWOM)              

Slide 9 - Tekstslide

Bijzin
Een bijzin is een zin die niet op zichzelf kan staan.
Een bijzin wordt altijd gekoppeld aan een hoofdzin met een onderschikkend voegwoord (signaalwoord). Daarvan zijn er veel meer: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of .....

De docent roept de leerlingen dus stoppen zij met praten.

Slide 10 - Tekstslide

Voegwoorden

- onderschikkende voegwoorden

deze verbinden een hoofdzin en bijzin. 


Slide 11 - Tekstslide

Kenmerken hoofdzin:

- O en PV staan naast elkaar.


- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.


- Elke samengestelde zin heeft een HZ.


- Een samengestelde zin kan 2 hoofdzinnen hebben.

Kenmerken bijzin:

- O en PV staan niet naast elkaar/je kunt het woordje 'niet' ertussen zetten.

- PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.

- Niet elke samengestelde zin heeft een BZ.

- BZ kan vooraan of achteraan staan.

Slide 12 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:

1. Maak de zin vragend; dan vind je de PV van de hoofdzin.

2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.

3. Zoek van de zinnen alle PV's en OW's.

4. Probeer of je tussen de PV en O het woord 'niet' kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 13 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. {hoofdzin} + {hoofdzin}

Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

2. {hoofdzin} + (bijzin)

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. (bijzin)+  {hoofdzin}

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 14 - Tekstslide

Onderschikkend en nevenschikkend
Nevenschikkend : minimaal twee hoofdzinnen 
Bijv.: {hoofdzin Ik (ow) heb nooit geld bij me}, want {hoofdzin ik (ow) gebruik mijn pinpas}.
Onderschikkend: hoofdzin met bijzin(nen)
Bijv.: {hoofdzin Cheryll (ow) heeft besloten ( bijzin dat zij (ow) contant geld meeneemt) en ( bijzin dat ik (ow) met mijn pinpas betaal)}.

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Klik hier voor een filmpje met uitleg. 

Voorkennis: 
Je moet weten hoe je de persoonsvorm vindt.
Je moet weten hoe je het onderwerp vindt. 

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm en één onderwerp. 

Morgen moet ik trainen voor voetbal.
Zaterdag heb ik een wedstrijd.

Zinnen met meer dan één persoonsvorm zijn samenstellingen van enkelvoudige zinnen en noem je samengestelde zinnen. 

Slide 17 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Als in een samengestelde zin de onderdelen even belangrijk zijn, is het een samenstelling van twee hoofdzinnen. Is een deel duidelijk minder belangrijk, dan wordt dat een bijzin genoemd. 

Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin). 

Slide 18 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Om het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin te herkennen, moet je weten wat een onderwerp is en wat een persoonsvorm is.  In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm namelijk altijd naast elkaar. Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. In een bijzin kan dit wel. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde zinnen

Slide 20 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die de hoofdzin en de bijzin (of de hoofdzin en de hoofdzin) samenvoegen. Misschien is het je opgevallen dat er in alle drie de voorbeeldzinnen in de vorige dia een woord niet gekleurd is. Dit zijn de voegwoorden in die zinnen.

Een nevenschikkend voegwoord voegt een hoofdzin en een hoofdzin samen, terwijl een onderschikkend voegwoord een hoofdzin en een bijzin (of een bijzin en een hoofdzin) samenvoegt. Het staat vast of een voegwoord nevenschikkend of onderschikkend is. Kijk maar eens naar het nevenschikkende voegwoord ‘en’ in de volgende zinnen:

Goed: Piet gaat graag naar school en Piet maakt elke dag zijn huiswerk.
Fout: Piet gaat graag naar school en Piet elke dag zijn huiswerk maakt.

Of kijk eens naar het onderschikkende voegwoord ‘omdat’ in de volgende zinnen:

Goed: Piet gaat graag naar school omdat Piet elke dag zijn huiswerk maakt.
Fout: Piet gaat graag naar school omdat Piet maakt elke dag zijn huiswerk.

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
H35 opdr. 1 t/m 4

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
Maken H35 opdr. 5 t/m 7

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Maak je huiswerk: maken H35 opdr. 5 t/m 7

Ja mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes. 

Ben je klaar? Ga oefenbladen maken. 
Gebruik de LessonUp's erbij.

Slide 24 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Je weet hoe je hoofd- en bijzinnen en voegwoorden herkent.

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les
Je gaat oefenen voor de toets.

Slide 26 - Tekstslide


Fijne dag en tot de volgende les.
tot de volgende keer!

Slide 27 - Tekstslide