Les 2 en 3: 7.12 Onregelmatige werkwoorden

Cursus 7 Spelling
§12 Onregelmatige werkwoorden 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Cursus 7 Spelling
§12 Onregelmatige werkwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen vandaag:

* Instructie
* Aan het werk
* Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet welke werkwoorden onregelmatig zijn.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm van onregelmatige werkwoorden schrijft. 

Slide 3 - Tekstslide

1. Herhaling lesstof
  1.  Herhaling vorige les
  2. Uitleg nieuwe lesstof
  3. Zelfstandig aan de slag op de Chromebook
  4. Nabespreken
  5. Les afsluiten

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Noteer minimaal 1 sterk werkwoord.

Slide 6 - Open vraag

Noteer minimaal 1 zwak werkwoord.

Slide 7 - Open vraag

Sterke werkwoorden
veranderen van klank in de verleden tijd.

ik zing - ik zong
ik schrijf - ik schreef
ik drink - ik dronk
Zwakke werkwoorden 
krijgen -de(n) of -te(n) op het einde in de verleden tijd.

ik maak - ik maakte
ik fiets - ik fietste
ik reis - ik reisde

Slide 8 - Tekstslide

Verleden tijd.
Die mensen ...........(sporten) vroeger altijd met elkaar.

Slide 9 - Open vraag

Ik.........(wandelen) gisteren wel 10 km.

Slide 10 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden:
zijn, hebben, willen, kunnen en zullen.

Slide 11 - Tekstslide

Onregelmatig werkwoord: zijn
ik
ben
jij/je
bent
.... je/jij
ben
hij/zij/ze
is
wij/jullie/zij/ze
zijn
Verleden tijd
ik/je/jij/hij/zij/ze
was
wij/jullie/zij/ze
waren

Slide 12 - Tekstslide

Onregelmatig werkwoord: zijn
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
ben
bent
ben
is
zijn

Slide 13 - Sleepvraag

hebben
ik
heb
jij/je
hebt
.... je/jij
heb
hij/zij/ze
heeft
wij/jullie/zij/ze
hebben
Verleden tijd
ik/je/jij/hij/zij/ze
had
wij/jullie/zij/ze
haden

Slide 14 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: hebben
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
heeft
hebt
hebben
heb
heb

Slide 15 - Sleepvraag

willen
ik
wil
jij/je
wilt
.... je/jij
wil
hij/zij/ze
wil
wij/jullie/zij/ze
willen
Verleden tijd
ik/je/jij/hij/zij/ze
wilde
wij/jullie/zij/ze
wilden

Slide 16 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: willen
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
willen
wil
wil
wilt
wil

Slide 17 - Sleepvraag

 kunnen
ik
kan
jij/je
kunt
.... je/jij
kun
hij/zij/ze
kan
wij/jullie/zij/ze
kunnen
Verleden tijd
ik/je/jij/hij/zij/ze
kon
wij/jullie/zij/ze
konden

Slide 18 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: kunnen
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
kun
kunnen
kunt
kan
kan

Slide 19 - Sleepvraag

 zullen
ik
zal
jij/je
zult
.... je/jij
zul
hij/zij/ze
zal
wij/jullie/zij/ze
zullen
Verleden tijd
ik/je/jij/hij/zij/ze
zou
wij/jullie/zij/ze
zouden

Slide 20 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: zullen
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
zal
zul
zullen
zal
zult

Slide 21 - Sleepvraag

Zorg ervoor dat je alle rijtjes in je schrift hebt staan. 


Verder oefenen bij paragraaf 12 van cursus 7 (minimaal opdracht 1 t/m 5)

Slide 22 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 23 - Tekstslide