BK2Thema 5 BS 2 Chromosomen en genen

BS 2 Chromosomen en genen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

BS 2 Chromosomen en genen

Slide 1 - Tekstslide

De bouwstenen waaruit je lichaam is opgebouwd, heten:
A
DNA
B
Chromosomen
C
Erfelijke eigenschappen
D
Lichaamscellen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste reden voor celdeling?
A
Groeien
B
Voortplanten
C
Genezen
D
Drinken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk

Slide 4 - Quizvraag

Bruine ogen is een voorbeeld van een
A
Genotype
B
Fenotype
C
Invloed uit het milieu
D
A en B is beide juist

Slide 5 - Quizvraag

Je fenotype kan veranderen...
A
doordat je je haar verft
B
doordat je bruin wordt in de zon
C
nee, dat kan niet
D
A en B is beide juist

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen heeft een mens?
A
47
B
46
C
23
D
42

Slide 7 - Quizvraag

BS 2 Chromosomen en genen

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen:
Je kunt beschrijven hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert

Je kunt benoemen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen

Slide 9 - Tekstslide

Alle erfelijke eigenschappen van mens liggen in 46 chromosomen (in elke lichaamscel bij de mens) 
Van elk chromosoom heb je 2, 1 van vader en 1 van moeder

Dus: 23 chromosomenparen in elke celkern en 
deze bevatten ook dezelfde erfelijke 
eigenschappen

Gen = 1 erfelijke eigenschap

Genen komen dus ook in paren voor.

Chromosomenparen

Slide 10 - Tekstslide

Geslachtscellen
Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen.
Geslachtscellen ontstaan door speciale celdeling, waarbij elke geslachtscel 1 chromosoom van elk paar krijgt.
Zo hebben geslachtscellen enkelvoudige chromosomen (niet in paren).

Zoveel verschillende 
mogelijkheden.
Bij eicel van vrouw idem.




Slide 11 - Tekstslide

Bevruchting
  • Opgerold DNA
  • Komen voor in chromosomenparen (twee dezelfde chromosomen)
  • Mensen hebben 23 chromosomenparen (46 chromosomen)

Slide 12 - Tekstslide

Bevruchting

Slide 13 - Tekstslide

Bevruchting: van enkelvoudige chromosomen naar chromosomenparen

Slide 14 - Tekstslide

Geslacht
Het 23e chromosomenpaar zijn geslachtschromosomen.
Deze bepalen het geslacht:
Vrouw = XX
Man = XY

de vrouw geeft alleen geslachtschromo-
soom X door, de man X of Y

Slide 15 - Tekstslide

Jongen of meisje?
Zaadcel met X en eicel met X wordt: bevruchte eicel XX -> meisje

Zaadcel met Y en eicel met X wordt: 
bevruchte eicel XY -> jongen

(de man bepaald dus het geslacht!)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Aan het werk:

Lezen BS 2 

en maken opdrachten: 1, 2, 3, 5, 9


Slide 18 - Tekstslide