GRAMMAR TASK 3

TASK 3
English GRAMMAR
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

TASK 3
English GRAMMAR

Slide 1 - Tekstslide

You already know:
  • the Personal Pronouns
  • how to use the Present Simple
  • how to make negations
  • how to make questions
  • when to use: A / an / the
  • Word Order

Slide 2 - Tekstslide

New Grammar:
  • The Imperative (de gebiedende wijs)
  • Prepositions of place (voorzetsels van plaats)

Slide 3 - Tekstslide

Je weet alles al over:
  • de PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN
  • hoe je de Present Simple moet gebruiken
  • hoe je een zin ontkennend maakt (negations)
  • hoe je van een zin een vraag maakt (questions)
  • A / an / the
  • Woordvolgorde

Slide 4 - Tekstslide

Nieuwe Grammatica:
  • De gebiedende wijs (The Imperative)
  • Voorzetsels van plaats (Prepositions of place)

Slide 5 - Tekstslide

At the end of this TASK:
  • a BIG GRAMMAR TEST!

Slide 6 - Tekstslide

Prepositions of place

Slide 7 - Tekstslide

1. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
next to
B
among
C
over
D
between

Slide 8 - Quizvraag

2. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
under
B
on
C
in
D
behind

Slide 9 - Quizvraag

3. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
under
B
in front of
C
between
D
below

Slide 10 - Quizvraag

The articles a/an
An is used for a noun starting with: vowels - sound
(An gebruiken we bij znw die starten met een klinker-klank)
an ear            an investigation         an officer


A is put before nouns starting with: consonant - sound
(A gebruiken we bij znw die beginnen met een
medeklinker-klank)

a pet a teacher a bicycle
 

Slide 11 - Tekstslide

Use the correct article:
4. We have .... open kitchen.
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

Use the correct article:
5. The building has ... lot of windows.
A
a
B
an

Slide 13 - Quizvraag

Use the correct article:
6. We don't have to wear ... uniform at school.
A
a
B
an

Slide 14 - Quizvraag

Use the correct article:
7. We have got ... hour left.
A
a
B
an

Slide 15 - Quizvraag

Imperative 
gebiedende wijs
positive imperative =  
werkwoord + rest van de zin

negative imperative
Don't + werkwoord + rest van de zin

Slide 16 - Tekstslide

Form a sentence - negative imperative:
8. at the crossroad - turn- left

Slide 17 - Open vraag

Form a sentence - positive imperative:
9. to the teacher - listen

Slide 18 - Open vraag

Subject vs. Object pronoun
Persoonlijke voornaamwoorden
Subject pronoun vs. Object pronoun
Subject pronoun / Onderwerp
Object pronoun / Lijdend of meewerkend voorwerp
Vaak het onderwerp v/d zin
Vaak het lijdend of meewerkend voorwerp v/d zin.
I = ik
You = jij
She/He/It = zij/hij/het

We = wij
You = jij 
They = zij

She helps me cook dinner.
Me = mij
You = jou
Her/Him/It = haar/hem/het

Us = ons
You = jullie
Them = hun

She helps me cook dinner.

Slide 19 - Tekstslide

10. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:

I am reading (the book).
A
it
B
us
C
him

Slide 20 - Quizvraag

11. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:
Can you tell (the people) the way to the airport, please?
A
them
B
her
C
us

Slide 21 - Quizvraag

12. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:
Can you help (my sister and me), please?
A
them
B
us
C
her

Slide 22 - Quizvraag