Klimaat les 2

Wat gaan we doen? 
Klimaatzones verder bekijken.
Doelen
1. Ik weet dat het landschap met het klimaat te maken heeft

2. Ik kan uitleggen waarom er verschillende klimaten en landschappen zijn op de wereld.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen? 
Klimaatzones verder bekijken.
Doelen
1. Ik weet dat het landschap met het klimaat te maken heeft

2. Ik kan uitleggen waarom er verschillende klimaten en landschappen zijn op de wereld.

Slide 1 - Tekstslide

Klimaatgebieden
1. Pak een nieuwe notitie op je Ipad. 
2. Noteer zelfstandig minimaal 6 begrippen / kenmerken die jij weet over klimaten / klimaatgebieden
3. Kies met een tweetal de 4 belangrijkste kenmerken.
4. Klassikaal bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Klimaatgebieden
Dit zijn gebieden die op basis van het klimaat ongeveer hetzelfde zijn. 
Deze komen vaak voor met landschapzones (flora* en fauna*)

*uitleggen(!)

Slide 3 - Tekstslide

Köppen
Het systeem van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen het klimaat en de natuurlijke plantengroei. 


Slide 4 - Tekstslide

5 hoofdgroepen volgens Köppen: 
A - Tropische klimaten 
B - Droge klimaten
C - Gematigden klimaten
D - Landklimaten
E - Polaire klimaten. 
Onderverdeling van hoofdgroepen: 
A, C en D: 
winterdroog 
zomerdroog
nooit droog
B: 
woestijn 
steppe
E: 
toendra
vorst
hooggebergte

Slide 5 - Tekstslide

Hoe herken je ze?
A-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand niet lager dan 18 graden.

B-klimaat: Weinig neerslag. 

C-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand -3 graden. 
Gemiddelde temperatuur van de warmste maand hoger dan 10 graden. 
D-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is lager dan -3 graden. 
Gemiddelde temperatuur warmste maand is hoger dan 10 graden. 

E-klimaat: Gemiddeld altijd kouder dan 10 graden. 

Slide 6 - Tekstslide

Welke drie soorten poolklimaten (polair) zijn er
A
1
B
4
C
3
D
5

Slide 7 - Quizvraag

Welke omschrijving past het beste bij een gematigd klimaat?
A
kou: lichte vorst, warm: warmer dan 10 graden
B
veel neerslag, temperatuur boven 20
C
strenge vorst en weinig neerslag
D
geen van allen

Slide 8 - Quizvraag

Welke factoren zijn belangrijk voor het bepalen van het klimaat?

Slide 9 - Open vraag

Klimaatfactoren

Om het klimaat uit te leggen heb je de 3 klimaatfactoren nodig: 
1. Geografische breedteligging.
2. Gebergtes en hoogte. 
3. Type oppervlak. 

Slide 10 - Tekstslide

1. Geografische breedteligging.
Invloed van de zon speelt bij de breedteligging een grote rol. 

Ook de  windrichting in een gebied is van belang.

Slide 11 - Tekstslide

2. Gebergtes en hoogte. 
Gebergten hebben grote invloed op het klimaat. 
* Hoe hoger, des te kouder. 


Slide 12 - Tekstslide

3. Type oppervlak. 
Oceanen verwarmen en verkoelen minder snel dan land. 

Gebieden aan zee kennen een minder groot temperatuur verschil hierdoor!

Slide 13 - Tekstslide

Klimaat
Klimaat wordt bepaald door:
temperatuur, neerslag en de wind.

Daarnaast zijn de klimaatfactoren erg belangrijk:
- geografische breedtligging,
- gebergtes en hoogten en
- type oppervlak

Slide 14 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 15 - Woordweb

Opdracht
1. Open een nieuwe notitie op je Ipad of pak een leeg blaadje.
2. Maak een overzicht met 5 hoofdklimaten
3. Zet vervolgens bij ieder hoofdklimaat de belangrijkste kenmerken (in je eigen woorden)
4. Noteer bij ieder hoofdklimaat de soorten (bijv poolklimaat --> toendra, vorst en hooggebergte)
5. Zoek per hoofdklimaat minimaal 3 gebieden op en noteer deze in je notitie.

Slide 16 - Tekstslide