Klimaatgebieden (§2.5)

Wat gaan we doen? 
Introductie klimaatgebieden. 
Uitleg.
Werken aan de opdrachten.
Doelen
1. Een relatie leggen tussen het klimaat van een gebied en het daar voorkomende landschap. 

2. Verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat verschillen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen? 
Introductie klimaatgebieden. 
Uitleg.
Werken aan de opdrachten.
Doelen
1. Een relatie leggen tussen het klimaat van een gebied en het daar voorkomende landschap. 

2. Verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat verschillen

Slide 1 - Tekstslide

Introductie klimaatgebieden
1. Pak je schrift / blaadje. 
2. Noteer individueel minimaal 6 begrippen / kenmerken die jij weet over klimaten / klimaatgebieden (5 min)
3. Overleg in tweetallen welke begrippen jullie hebben en streep er 2 weg zodat je 4 over houd.
4. Overleg vervolgens in viertallen en zorgt dat je 2 begrippen overhoud. 

Slide 2 - Tekstslide

Klimaatgebieden
Dit zijn gebieden die op basis van het klimaat ongeveer hetzelfde zijn. 
Deze komen vaak voor met landschapzones (flora en fauna)

Slide 3 - Tekstslide

Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen het klimaat en de natuurlijke plantengroei. 
Klimaat en natuurlijke plantengroei anders? 
--> ander klimaat. 

Slide 4 - Tekstslide

5 hoofdgroepen volgens Köppen: 
A - Tropische klimaten 
B - Droge klimaten
C - Gematigden klimaten
D - Landklimaten
E - Polaire klimaten. 
Onderverdeling van hoofdgroepen: 
A, C en D kunnen als 2de letter krijgen: w (wintertrocken) 
                 s (sommertrocken) 
                  f (fehlt, geen droge periode)
B kan als 2de letter krijgen: 
W (Wüste, woestijn) 
S (steppe)
E kan als 2de letter krijgen: 
T (toendra)
F (Frost, vorst)
H (hochgebirge: hooggebergte)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe herken je ze?
A-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand niet lager dan 18 graden.

B-klimaat: Weinig neerslag. 

C-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand -3 graden. 
Gemiddelde temperatuur van de warmste maand hoger dan 10 graden. 
D-klimaat: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is lager dan -3 graden. 
Gemiddelde temperatuur warmste maand is hoger dan 10 graden. 

E-klimaat: Gemiddeld altijd kouder dan 10 graden. 

Slide 6 - Tekstslide

2de onderverdeling 
A, C en D kunnen als 2de letter krijgen:
                w (wintertrocken) droge winter
                s (sommertrocken) droge zomer
                f (fehlt, geen droge periode)
B kan als 2de letter krijgen: 
W (Wüste, woestijn) minder dan 200mm neerslag per jaar
S (steppe) tussen de 200-300mm neerslag per jaar. 
E kan als 2de letter krijgen: 
T (toendra) warmste maand 0-10 graden 
F (Frost, vorst) Hele jaar door onder de 0 graden
H (hochgebirge: hooggebergte) wanneer een gebied onder de 70 graden NB of ZB ligt. 

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk
Lees paragraaf 2.5 
Maak opdrachten 1 t/m 3 van paragraaf 2.5 

Mag je nu mee aan de slag gaan!

Slide 8 - Tekstslide

Klimaatfactoren
De verschillen van het klimaat kan je beschrijven adhv Köppen. 

Voor het klimaat te verklaren heb je de 3 klimaatfactoren nodig: 
1. Geografische breedteligging.
2. Gebergtes en hoogte. 
3. Type oppervlak. 

Slide 9 - Tekstslide

1. Geografische breedteligging.
Invloed van de zon speelt bij de breedteligging een grote rol. 
Daarnaast ook de overheersende windrichting in een gebied is van belang voor de invloed van de zee of gebergtes. 

Slide 10 - Tekstslide

2. Gebergtes en hoogte. 
Gebergten hebben grote invloed op het klimaat. 
Hoe hoger, des te kouder. 

Maar ook: Loefzijde / lijzijde van een gebergte speelt mee!

Slide 11 - Tekstslide

3. Type oppervlak. 
Invloed van de oceanen of het land op het klimaat is ook van belang. 
Oceanen verwarmen en verkoelen minder snel dan land. 
Gebieden aan zee kennen een minder groot temperatuur verschil hierdoor!

Slide 12 - Tekstslide