Herhaling HF5 lezen: onderwerp/ tekstindeling/feit mening/verwijswoorden 1BK3

Lesdoelen herhaling HF 5.3 lezen

Je weet:
-wat het onderwerp is en hoe je het onderwerp van een tekst kunt vinden
-hoe een tekstindeling eruit ziet
-wat het verschil is tussen een feit/mening
-wat verwijswoorden
 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen herhaling HF 5.3 lezen

Je weet:
-wat het onderwerp is en hoe je het onderwerp van een tekst kunt vinden
-hoe een tekstindeling eruit ziet
-wat het verschil is tussen een feit/mening
-wat verwijswoorden
 

Slide 1 - Tekstslide

Indeling teksten
Tekst is verdeeld in :
  • inleiding
  • middenstuk (kern)
  • slot

Vraag: hoeveel alinea's zijn er?


Slide 2 - Tekstslide

Het onderwerp van een tekst
Het onderwerp van een tekst vertelt je waar een tekst over gaat. Je kunt het onderwerp in één woord of een paar woorden noemen. 
Gebruik nooit een hele zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Zo vind je het onderwerp
Bekijk de tekst:
  •  titel 
  • plaatjes (afbeeldingen) 
  •  tussenkopjes (de titels boven de tekstgedeeltes)
  • lees het eerste stukje (eerste alinea)
  • andere opvallende zaken (vette, schuingedrukte, GROTE of gekleurde woorden)
Geef daarna antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 4 - Tekstslide

Welke vraag stel je jezelf om het onderwerp van een tekst te vinden?
A
Wie of wat + persoonsvorm?
B
Wie heeft dit geschreven?
C
Voor wie is dit geschreven?
D
Waar gaat de hele tekst over?

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 9 - Open vraag

Welke zin is een mening? (2x)
A
Ik vind roze een mooie kleur.
B
Het Maris college heeft een blauwe logo.
C
Mijn ouders zijn heel lief.
D
Ik heb tot 19 april les.

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is een feit?
A
Ik houd van ijs.
B
Ijsjes zijn koud.

Slide 11 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Feit of mening?:
Nederland ligt in Europa.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Feit of mening?
'Yes, weer naar school'
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn de verwijswoorden?
A
fiets, paard, helm
B
blijven, zitten, zijn
C
doe, werk, maak
D
ik, hij, zij, wij

Slide 16 - Quizvraag

Wat een voorbeeld van verwijswoorden?
A
Maar, omdat, hierom
B
Hij, zij, die
C
Zijn, worden, hebben
D
De, het, een

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden? (2x)
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 18 - Quizvraag

WAT IS EEN VERWIJSWOORD?
A
de hond
B
verwijzen
C
hij
D
mijn moeder

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 20 - Quizvraag

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 21 - Quizvraag

Met welk onderdeel heb je nog moeite?
A
Onderwerp
B
feit/mening
C
verwijswoorden
D
geen

Slide 22 - Quizvraag