Les 24: zww, hww, kww
1 / 19
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
NG:
Noem de zes
koppelwerkwoorden
koppelwerkwoorden
Slide 5 - Woordweb
Die aardige leerling is in de tuin.
WG of NG?
WG of NG?
A
WG
B
NG
Slide 6 - Quizvraag
Hij is scheikundeleraar geworden.
WG of NG?
WG of NG?
A
WG
B
NG
Slide 7 - Quizvraag
Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.
A
wg = is
B
ng = is [gelukkig]
C
ng = Patricia is [gelukkig]
D
wg = is gelukkig
Slide 8 - Quizvraag
Bij de bank wordt een overvaller in de kraag gegrepen.
A
wg = wordt
B
ng = wordt gegrepen
C
wg = wordt in de kraag gegrepen
D
ng = wordt [in de kraag] gegrepen
Slide 9 - Quizvraag
A
ja
B
een beetje
C
alleen met hulp
D
ik snap er niks van
Slide 10 - Quizvraag
Wat is in de onderstaande zin het belangrijkste werkwoord?
Je schijnt best aardig te verdienen als tandarts of orthodontist.
Je schijnt best aardig te verdienen als tandarts of orthodontist.
A
schijnt
B
verdienen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is in de onderstaande zin het belangrijkste werkwoord?
Dat brutale antwoord had je niet mogen geven!
Dat brutale antwoord had je niet mogen geven!
A
had
B
mogen
C
geven
Slide 12 - Quizvraag
Wat is in de onderstaande zin het belangrijkste werkwoord?
Heb je genoeg kunnen sparen voor je reisje naar Athene?
Heb je genoeg kunnen sparen voor je reisje naar Athene?
A
heb
B
kunnen
C
sparen
Slide 13 - Quizvraag
Hoe noemen we deze werkwoorden met een duidelijke betekenis?
A
zelfstandige werkwoorden
B
hulpwerkwoorden
C
koppelwerkwoorden
