H4.1 B1GY Een stroomkring maken

Pak alvast:
  • Je schrift (aantekeningen) + pen 
  • Je boek
  • Laptop (inloggen bij LessonUp)
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pak alvast:
  • Je schrift (aantekeningen) + pen 
  • Je boek
  • Laptop (inloggen bij LessonUp)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  1. Uitleg: H4.1 Een stroomkring maken
  2. Oefenen: Rekenen met Ampère
  3. Proef 1: Isolerende en geleidende stoffen
  4. Proef 2: Stroomsterkte meten
  5. Maken: Opdracht 1 t/m 13

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Elektriciteit,
waar denk jij aan?

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Wat heb je nodig om een lampje te laten branden?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Je kunt uitleggen hoe je een lamp laat branden. 
Je kunt de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen en beschrijven.


Wat heb je nodig om een lampje te laten branden?
  1. Spanningsbron
  2. Snoer
  3. Lamp
  • Als het lampje brandt, verbruikt het elektrische energie.
  • Die energie wordt geleverd door de batterij.
  • De elektriciteitssnoeren vervoeren de elektrische energie van de batterij naar het lampje.

Slide 9 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe je een lamp laat branden. 
Je kunt de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen en beschrijven.


Een gesloten stroomkring
Op deze manier zit elke stroomkring in elkaar. Je hebt altijd te maken met:
  1.  een spanningsbron die elektrische energie levert;
  2.  verbindingen die de elektrische energie vervoeren;
  3.  een of meer apparaten die de elektrische energie verbruiken.



Slide 10 - Tekstslide

Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en daarvan een aantal voorbeelden geven.
Isolerende en geleidende stoffen
  • Stoffen waar een elektrische stroom gemakkelijk doorheen kan lopen, heten geleiders.

  • Stoffen die een elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten, heten isolatoren.                                                                                                                              Als een vaste stof geen metaal is, gaat het bijna altijd om een isolator. Bijvoorbeeld rubber, glas en plastic.

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en daarvan een aantal voorbeelden geven.
Schakelaar
  • Met een schakelaar kun je de stroom in- en uitschakelen. 

  • Een schakelaar kan de stroomkring onderbreken.

  • De stroomkring is dan 'open' en de elektriciteit kan niet meer naar de lamp stromen. 

  • Bij een open stroomkring kan de lamp dus niet branden.

Slide 12 - Tekstslide

Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.

De stroom meten
  • Als je een lampje op een batterij aansluit, gaat er een stroom door het lampje lopen. 
  • Bestaat uit kleine elektrische deeltjes 
  • Stroom loopt van ‘plus naar min’

  • Met een stroommeter kun je meten hoe ‘sterk’ de stroom is. 
  • De stroomsterkte geeft aan hoeveel elektrische deeltjes er in één seconde op een bepaalde plek in de stroomkring voorbij komen.

Slide 13 - Tekstslide

Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.

De stroom meten
  • De eenheid van stroomsterkte is ampère (A).

  • Een stroommeter wordt daarom ook wel een ampèremeter genoemd. 

  • Eén ampère betekent dat er in één seconde ongeveer 6 240 000 000 miljard (=6,24 triljoen) elektrische deeltjes op een bepaalde plek voorbijkomen. 

Slide 14 - Tekstslide

4.1.6 Je kunt uitleggen hoe een reedcontact werkt. (EXTRA)
Reedcontact
  • Een reedcontact is een glazen buisje met daarin twee metalen strips. 
  • Als er een magneet bij het reedcontact wordt gehouden, maken de uiteinden van de strips contact.

  • Het reedcontact kun je gebruiken in een schakeling die werkt als een inbraakalarm (figuur 6).  

Slide 15 - Tekstslide

Je kunt met de 'waterstroomkring' uitleggen hoe elektriciteit rondloopt door een stroomkring en hoe een schakelaar werkt. (PLUS)
De waterstroomkring

  • Vroeger dachten natuurkundigen dat elektriciteit een soort vloeistof is, die door draden kan stromen. Daar komt het woord ‘stroom’ vandaan. 

  • Later is ontdekt dat dit idee niet klopt. Toch kun je een elektrische stroom goed vergelijken met water dat door buizen stroomt.
 

  • In de tekening zie je een ‘waterstroomkring’ met buizen, een pomp en een kraan. Als je de kraan openzet, begint het water te stromen. 
  • Draai je de kraan dicht, dan stopt de waterstroom. 

  • Als je de schakelaar op UIT zet, open je de stroomkring. Er loopt geen elektrische stroom meer en de lamp gaat uit. 

  • Als je de schakelaar op AAN zet, sluit je de stroomkring. Er stroomt elektriciteit door de draden en het lampje gaat weer aan. 

Slide 16 - Tekstslide

Vaardigheid 4 - Eenheden omrekenen

Rekenen met Ampère 
  • De eenheid van stroomsterkte is de ampère (A).
  • Die meet je met een Ampère meter.
  • De stroom schrijf je op als: I = 500 A





 

Slide 17 - Tekstslide

Vaardigheid 4 - Eenheden omrekenen

Rekenen met Ampère 
  • De eenheid van stroomsterkte is de ampère (A).
  • De stroom schrijf je op als: I = 500 A

1 A = 1000 mA (de m staat voor milli)

Denk aan: 1 m = 1000 mm 

Dus:
  •  20 A = ... mA 
  •  20 A = 20 x 1000 = 20000 mA

  • 0,001 A = ... mA
  • 0,001 A = 0,001 x 1000 =  1 mA




 

Slide 18 - Tekstslide

Bereken:
1000 mA = ... A
A
0,1 A
B
1 A
C
10 A
D
100 A

Slide 19 - Quizvraag

Bereken:
1 A = ... mA
A
0,1 mA
B
10 mA
C
100 mA
D
1000 mA

Slide 20 - Quizvraag

Bereken:
0,1 A = ... mA
A
0,1 mA
B
10 mA
C
100 mA
D
1000 mA

Slide 21 - Quizvraag

Bereken:
0,01 A = ... mA
A
0,1 mA
B
10 mA
C
100 mA
D
1000 mA

Slide 22 - Quizvraag

Bereken:
100 mA = ... A
A
0,1 A
B
1 A
C
10 A
D
100 A

Slide 23 - Quizvraag

Bereken:
250 mA = ... A
A
0,025 A
B
0,25 A
C
250 A
D
25000 A

Slide 24 - Quizvraag

Bereken:
35 mA = ... A
A
0,00035 A
B
0,035 A
C
0,350 A
D
3500 A

Slide 25 - Quizvraag

Bereken:
350 mA = ... A
A
0,00035 A
B
0,035 A
C
0,35 A
D
3500 A

Slide 26 - Quizvraag

Bereken:
3 mA = ... A
A
0,0003 mA
B
0,003 A
C
0,03 A
D
3 A

Slide 27 - Quizvraag

Bereken:
3 mA = ... A
A
0,0003 mA
B
0,003 A
C
0,03 A
D
3 A

Slide 28 - Quizvraag

Bereken:
0,125 A = ... mA
A
12,5 mA
B
1,25 mA
C
125 mA
D
1250 mA

Slide 29 - Quizvraag

Vaardigheid 8 - Werken met een stroommeter
Een Ampèremeter aflezen
  • Op een stroommeter kan je tussen verschillende meetbereiken kiezen

Kies je voor 5: 
  • Als de meter (bijvoorbeeld) 2 aangeeft: 2 Ampère
Kies je voor 0.5:
  • Als de meter (bijvoorbeeld) 2 aangeeft: 0.2 Ampère
Kies je voor 0.05:
  • Als de meter (bijvoorbeeld) 2 aangeeft: 0.02 Ampère

Slide 30 - Tekstslide

Lees de stroomsterktes af die de meter aangeeft.

A
0,1 A
B
0,11 A
C
1,1 A
D
1 A

Slide 31 - Quizvraag

Lees de stroomsterktes af die de meter aangeeft.

A
3,7 A
B
3,5 A
C
0,035 A
D
0,37 A

Slide 32 - Quizvraag

Lees de stroomsterktes af die de meter aangeeft.

A
0,028 A
B
2,8 A
C
0,2 A
D
0,0028 A

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag!
  1. Uitleg: H4.1 Een stroomkring maken
  2. Oefenen: Rekenen met Ampère
  3. Proef 1: Isolerende en geleidende stoffen
  4. Proef 2: Stroomsterkte meten
  5. Maken: Opdracht 1 t/m 16

Slide 34 - Tekstslide

.
.
.

Slide 35 - Tekstslide

.
Zet de stekker ALTIJD eerst in de 5!!

Slide 36 - Tekstslide

LET OP!
  • Maak NOOIT kortsluiting
  • Gebruik de apparatuur ALTIJD en ALLEEN waarvoor het bedoeld is. 

  • Klaar? Ruim alles netjes op. Ga aan de slag met opdracht 1 t/m 13.
Zet de stekker ALTIJD eerst in de 5 !!

Slide 37 - Tekstslide

.

Slide 38 - Tekstslide

.

Slide 39 - Tekstslide

.

Slide 40 - Tekstslide

.

Slide 41 - Tekstslide

.

Slide 42 - Tekstslide

.

Slide 43 - Tekstslide

.
.
.

Slide 44 - Tekstslide

.
.
.

Slide 45 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 46 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 47 - Open vraag