H2 4/3/2021

Bonjour la classe H2!
Cours du 4 mars 2021
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour la classe H2!
Cours du 4 mars 2021

Slide 1 - Tekstslide

Programme
  • Grammaire I: la négation
  • Au travail! 

Slide 2 - Tekstslide

La négation

Slide 3 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
De ontkenningen:
niet, geen       = ne ...... pas
niet meer       = ne ...... plus
nooit                = ne ...... jamais
niets                 = ne .... rien
nog niet          = ne ...... pas encore
    


  • Op de puntjes komt de persoonsvorm van de zin.
  • Begint het werkwoord met een klinker of h? Dan schrijf je n' in plaats van ne!

Slide 4 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
Je mange beaucoup de fruits.

niet/geen = ne .. pas
werkwoord = mange

Je ne mange pas beaucoup de fruits.


  • Op de puntjes komt de persoonsvorm.
  • Begint het werkwoord met een klinker of h? Dan schrijf je n' in plaats van ne!

Slide 5 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
Je vais manger des frites ce soir.

niet/geen = ne .. pas
werkwoorden = vais manger
Het eerste werkwoord is de persoonsvorm!

Je ne vais pas manger de frites ce soir.


  • Als er twee werkwoorden in de zin staan, neem je het eerste werkwoord.
  • Na een ontkenning vervalt het lidwoord en vervang je deze door 'de'. 

Slide 6 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
Elle est végétarienne.

niet meer = ne .. plus
persoonsvorm = est

Elle n'est plus végétarienne.


  • Op de puntjes komt het de persoonsvorm.
  • Begint de persoonsvorm met een klinker of h? Dan schrijf je n' in plaats van ne!

Slide 7 - Tekstslide

Op welke plaats in de zin komen
de woordjes 'ne' en 'pas'?
A
Om het onderwerp heen.
B
Om het lijdend voorwerp heen.
C
Om de persoonsvorm heen.
D
Om het hele werkwoord heen.

Slide 8 - Quizvraag

Sleep blauw naar rood!
niet/geen
nooit
niet meer
nog niet
niets
ne ... rien
ne ... pas encore
ne ... pas
ne ... jamais
ne ... plus

Slide 9 - Sleepvraag

Maak ontkennend:
Jullie zijn nooit ziek.
A
Vous ne êtes pas malades.
B
Vous ne êtes jamais malades.
C
Vous n'êtes rien malades.
D
Vous n'êtes jamais malades.

Slide 10 - Quizvraag

Wij zijn niet meer ziek.
A
Nous sommes plus malades.
B
Nous ne sommes plus malades.
C
Nous avons pas été malades.
D
Nous ne plus sommes malades.

Slide 11 - Quizvraag

Eet jij niets?
A
Tu n'manges rien ?
B
Tu n' as plus mangé ?
C
Tu ne manges pas ?
D
Tu ne manges rien ?

Slide 12 - Quizvraag

Zij is nog niet klaar.
A
Elle n'a pas encore fini.
B
Elle ne pas a encore fini.
C
Elle ne pas encore a fini.
D
Elle a n'encore pas fini.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zit het met:
il y a
 & 
c'est 

Slide 14 - Tekstslide

c'est in de ontkenning wordt:
A
c'est ne pas
B
c' n'est pas
C
ne c'est pas
D
ce n'est pas

Slide 15 - Quizvraag

Il y a in de ontkenning wordt:
A
n'il y a pas
B
il y n'a pas
C
il n'y a pas
D
il n'y pas a

Slide 16 - Quizvraag

Opmerking:

Na een ontkenning veranderen un/une/des in de/d'

Tu as un copain ??
Non, je n'ai pas de copain

Il mange un ananas
Il ne mange pas d'ananas

Slide 17 - Tekstslide

Uitzonderingen op deze regel van de ontkenning:


Bij het werkwoord ÊTRE (zijn) verandert er niets bij de ontkenning:
Het is een boom.            C'est un arbre.
Het is geen boom.         Ce n'est pas un arbre.




Slide 18 - Tekstslide

Uitzonderingen op deze regel van de ontkenning:

Na de volgende werkwoorden gebruiken we LE, LA, of LES, óók bij een ontkenning :
aimer (houden van), préférer (liever hebben), détester (een hekel hebben aan), adorer (gek zijn op), haïr (haten)

Ik hou van fruit.                                J’aime les fruits.
Ik hou niet van fruit.                       Je n'aime pas les fruits.

Ik heb een heken aan herrie.      Je déteste le bruit.
Ik heb geen hekel aan herrie.     Je ne déteste pas le bruit.


Slide 19 - Tekstslide



Tu aimes le foot ?
A
Non, je aime pas le foot.
B
Non, je n'aime pas de foot.
C
Non, je ne aime pas le foot.
D
Non, je n'aime pas le foot.

Slide 20 - Quizvraag

Geef ontkennend antwoord:
Vous donnez un livre ?
A
Non, je ne donne pas de livre.
B
Non, je donne n'un livre pas.
C
Non, je ne donne pas un livre.
D
Non, ne je pas donne un livre.

Slide 21 - Quizvraag

Vous avez beaucoup de devoirs ?
A
Nous avons ne beaucoup pas de devoirs.
B
Vous n'avez pas de devoirs.
C
Vous avez beaucoup de ne devoirs pas.
D
Nous n 'avons pas beaucoup de devoirs.

Slide 22 - Quizvraag



Elle a une glace au chocolat ?
A
Non, elle n'a une glace au chocolat pas
B
Non, elle ne a pas de glace au chocolat
C
Non, elle n'a pas une glace au chocolat
D
Non, elle n'a pas de glace au chocolat

Slide 23 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Il y a des fruits.

A
Il ne y a pas des fruits.
B
Il n'a y pas de fruits.
C
Il n'y a pas de fruits.
D
Il n'y a de fruits pas.

Slide 24 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Il y a de la viande.
A
Il n'y a pas de la viande.
B
Il n'y a pas de viande.
C
Il ne y pas de la viande.
D
Il n'y a de la viande pas.

Slide 25 - Quizvraag

Geef ontkennend antwoord:
Tu comprends ?
A
Non, je comprends.
B
Oui, je comprends!
C
Non, je ne comprends pas
D
Non, je comprends ne pas.

Slide 26 - Quizvraag

Zeg het tegenovergestelde:
Je comprends tout.
A
Je ne comprends pas.
B
Je ne comprends pas encore.
C
Je ne comprends plus.
D
je ne comprends rien.

Slide 27 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Il y a encore des problèmes.
(encore = nog)
A
Il n'y a rien de problèmes.
B
Il y n'a plus de problèmes.
C
Il n'y a plus de problèmes.
D
Il n'y a plus encore de problèmes.

Slide 28 - Quizvraag

stappenplan

1. Zoek de persoonsvorm

2. Zet ne of n' ervóór en 

het tweede deel van de ontkenning erachter.



Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

La négation - de ontkenning 
Je parle français.

niet/geen = ne .... pas
persoonsvorm = parle

'ne' komt voor de persoonsvorm.
'pas' komt achter de persoonsvorm.

Je ne parle pas français.


  • Op de puntjes komt de persoonsvorm van de zin.
  • Begint het werkwoord met een klinker of h? Dan schrijf je n' in plaats van ne!

Slide 31 - Tekstslide

Maak de zin ontkennend:
Vous êtes en France.
A
Vous ne êtes pas en France.
B
Vous êtes en ne France pas.
C
Vous n'êtes pas en France.
D
Vous n'êtes en France pas.

Slide 32 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Je regarde la télé.
A
Je regarde ne la télé pas.
B
Je ne regarde pas la télé.
C
Ne je pas regarde la télé.
D
je ne regarde la télé pas.

Slide 33 - Quizvraag

Nooit

Niets

Nog niet

Niet meer

Niet/geen
ne...pas
ne...jamais
ne....plus
ne...pas encore
ne....rien

Slide 34 - Sleepvraag

Vous avez compris?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Au travail!
Tâche finale chapitre 2 

Slide 36 - Tekstslide

Merci et au revoir!

Slide 37 - Tekstslide