5.6 Aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden

  Grammatica Woordsoorten
                                § 5.6. Aanwijzend, vragend en
                                       onbepaald voornaamwoord

               Leg je boek 
              en 
                schrift klaar
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

  Grammatica Woordsoorten
                                § 5.6. Aanwijzend, vragend en
                                       onbepaald voornaamwoord

               Leg je boek 
              en 
                schrift klaar

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

22
Les 1- Vandaag § 5.6
23
Les 2 - § 5.8  + leesdossier inleveren - MAANDAG 2 JUNI
Les 3 -  ?
Les 4 – dialoog
24
Les 5 - § 5.9 + § 5.10
Les 6 - Taak afmaken
25
Les 7 - Herhaling
Les 8 - Herhaling



Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
Je leert wat aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden zijn en kan ze herkennen.

Slide 4 - Tekstslide

Voornaamwoord
Voornaamwoorden hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden - binnen of buiten een tekst - die wél betekenis hebben.
                 



Bezittelijke voornaamwoorden 
mijn, m’n
jouw
haar, zijn, uw
ons
jullie
hun

Persoonlijke voornaamwoorden 
 ik, mij
Jij, jou
hij ,zij ,het, u
Wij, Jullie
hem, mij, hen

    Ik ben mijn boeken vergeten.

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding (of iets) aan.
Aanwijzend voornaamwoorden zijn: 


Deze ,die
dat,  dit
zulk(e) ,zo'n , dergelijk(e)   
zelf hetzelfde dezelfde

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord of alleen.

Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte fiets. 
Vind jij dat ook?

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
Woorden die een plaats of richting aangeven, zijn 
geen aanwijzend voornaamwoorden:
 
daar            daarheen
daarover    daarlangs

De bovenstaande woorden zijn bijwoorden, want je kan ze vervangen voor een plaats:
Ik ga daar zitten.
Ik ga op het bankje zitten.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het aanwijzende voornaamwoord?
Ik vind het gezellig in deze straat.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het aanwijzende voornaamwoord?
Ik maak dezelfde sneeuwpop.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het aanwijzende voornaamwoord?
Een dergelijke maatregel heeft veel nut.

Slide 11 - Open vraag

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord is een vraagwoord waar in die zin nog geen antwoord op is gekomen:
Welk boek wil je hebben?
Weet jij welke auto het hardst kan?
Wat voor een man is hij?
Wie is die nieuwe meid?
Wat wil je eten?

Slide 12 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van de zin maar dat hoeft niet:

Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?

Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.

Slide 13 - Tekstslide

Let op
- Wie en wat zijn geen vragende voornaamwoorden als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord. 
De jongen, met wie ik op vakantie ging, is jarig. 
Wie = de jongen

- Net als bij aanwijzende voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar een plaats en tijd geen vragende voornaamwoorden 
waarheen, wanneer, waar --> bijwoord.
- Het woord 'hoe' is geen vragend voornaamwoord!
- Wie en wat zijn geen vragende voornaamwoorden als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.
 
De jongen, met wie ik op vakantie ging, is jarig.
Wie = de jongen

- Woorden die verwijzen naar een plaats en tijd zijn geen vragende voornaamwoorden:
waarheen, wanneer, waar --> bijwoord.

- Het woord 'hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het vragende voornaamwoord?
Wat vertelde die jongen aan jou?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het vragende voornaamwoord?
Hij vroeg zich af wat een dergelijke maatregel voor nut zou hebben.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het vragende voornaamwoord?
Wie hoor ik daar?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het vr. vnw.?
Vertelde die jongen nou waar het feest was?
A
waar
B
die
C
er is er geen
D
nou

Slide 18 - Quizvraag

Onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets (vaags). 
Het zegt niet precies wie of wat wordt bedoeld. De verwijzing kan gaan over personen of dingen.

Slide 19 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord


Maar goed, binnen is het dan knus en er is altijd wel wat (= iets) op televisie.


(zo)iets               iedereen      men             ene
niets                    het                 wat              elk(e) 
(een) zekere      iemand        menigeen  ieder(e) 
een of ander(e) niemand     alles             menig(e)

Er was gisteren iemand op tv die alles wist over duurzame energie.
In Nederland heb je (= men) mooi pech met die natte zomers. Het regent hier altijd.
Er is altijd wel wat (= iets) op televisie.

Onbepaalde voornaam-woorden
     <--

Slide 20 - Tekstslide

wat voor soort vnw is 'men'?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
het is geen voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel aanwijzende voornaamwoorden zitten er in de zin?

Die drie jongeren hebben gisteren dat kleine winkeltje overvallen en zijn toen in die straat daar opgepakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort vnw is 'daar'?

De jongen die daar zit, heeft net zulke schoenen als Peter.

A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
het goede antwoord zit er niet bij

Slide 23 - Quizvraag

Welk voornaamwoord is 'deze'?

Ik vind deze opdracht niet moeilijk.

A
vragend voornaamwoord
B
het goede antwoord zit er niet bij
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Welk voornaamwoord is 'niemand'?

Niemand wil nog pannenkoeken.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het onbepaalde voornaamwoord in deze zin?

Wie is die man met de hond?


A
wie
B
hond
C
die
D
er zit geen onbepaald voornaamwoord in deze zin

Slide 26 - Quizvraag


Aan de slag!

§ 5.6- blz. 216
Opdracht 1-5

Werk rustig, overleg fluisterend alleen met je buur!

Vragen?
Ik loop vanzelf langs

Klaar?
Leesdossier
Ander vak

Slide 27 - Tekstslide