Unidad 1

Unidad 1
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unidad 1

Slide 1 - Tekstslide

La pronunciación
jamón
lápiz
gato
vaso
hola
casa
Barcelona
Gerona

Slide 2 - Tekstslide

En el aula

Slide 3 - Tekstslide

En el estuche escolar
El bolígrafo
El lápiz
La goma de borrar
Las tijeras
El sacapuntas

Slide 4 - Tekstslide

Los pronombres personales
ik
jij
hij /zij / (het) / u

wij
jullie
zij / u (meervoud)

de tafel
mijn ouders
Pablo en ik
Mónica en jij
Mónica en Pablo 
Susana en hij

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ejercicio "ser"
1. El lápiz (soy/eres/es) negro.
2. Las mesas (somos/sois/son) blancas.
3. Yo (soy/eres/es) una chica simpática.
4. Pablo (es/son/eres) inteligente.
5. Tú (soy/eres/sois) de España, ¿no?
6. Paloma y yo (soy/somos/son) amigas.
7. Vosotros (somos/sois/son) buenos estudiantes.
8. Señor González, usted (son/eres/es) profesor de español, ¿no?

Slide 7 - Tekstslide

Toetsmomenten
Proefso: maandag 9 oktober 5e uur
So 'voor het echie': maandag 16 oktober 5e uur

Leerstof: Woordjes 1 t/ 50 N-S (blz. 105)
Gramática: persoonlijke voornaamwoorden, lidwoorden en het werkwoord "ser"

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoorden
el libro
los deberes
la mesa
las tijeras

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden
de tafel
de tafels
een tafel
een paar tafels
de pen
de pennen
een pen
een paar pennen

Slide 10 - Tekstslide

De lidwoorden: bepaald <-> onbepaald
een, een paar
mannelijk
vrouwelijk
ev
un niño
una niña
mv
unos niños
unas niñas
de, het
mannelijk
vrouwelijk
ev
el niño
la niña
mv
los niños
las niñas

Slide 11 - Tekstslide

Llamarse (heten)
ik heet: (yo) me llamo
jij heet: (tú) te llamas
hij heet: (él) se llama
zij heet: (ella) se llama
u heet: (usted) se llama
zij heten (mannelijk): (ellos) se llaman
zij heten (vrouwelijk): (ellas) se llaman
u heet (meervoud): (ustedes) se llaman

Slide 12 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van "llamarse" in
Yo ................................... Paulien Ardesch.
Mis padres  ................................... Ben y Mientje.
Mi hermana  ................................... Jentina.
Mis hijos  ................................... Lars y Thomas.
¿Y tú, cómo tú  ...................................?

Slide 13 - Tekstslide

Ejercicio 6 gramática
grande <-> pequeño
azul
amarillo
rojo
blanco

Slide 14 - Tekstslide

Ejercicio 9
España - el español
La comunidad (autónoma)
La capital
La ciudad
La lengua
el norte
el sur
el este
el oeste

Slide 15 - Tekstslide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
1. es / pizarra / negra / la
2. llamas / te / ? / cómo / ¿
3. Pedro / la / de / soy / profesora
4. compañera / eres / la / Pedro / de
5. grande / es / ventana / la

Slide 16 - Tekstslide

CULTURA: España
la península ibérica: het Iberisch schiereiland
la isla: het eiland
una superficie: een oppervlakte
limitar con: grenzen aan
la costa: de kust
el mar: de zee
todo el país: het hele land
además de: naast

Slide 17 - Tekstslide

Las Comunidades

Slide 18 - Tekstslide

Maak zinnen met de woorden en de juiste vorm van ser
1. bolígrafo / rojo
2. yo no / español
3. ¿tú / estudiante
4. mi amigo / mexicano
5. silla / grande

Slide 19 - Tekstslide