§ 2.4 Atoombouw

§ 2.4 Atoombouw
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§ 2.4 Atoombouw

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leert
  • verschillende atoommodellen
  • uit welke deeltjes een atoom bestaat
  • de betekenis van het atoomnummer en het massagetal
  • wat isotopen zijn en hoe je ze weergeeft
  • waarom atoomsoorten een gemiddelde atoommassa hebben. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teken in je schrift hoe volgens jou een atoom er (schematisch) uitziet.
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dalton (1808)
atoommodel Dalton

Een atoom is een massief balletje.

Ieder atoom heeft volgens Dalton een verschillende diameter en is daardoor uniek voor een bepaalde atoomsoort.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thomson (1904)

Soort krentenbol waarbij elektronen als krenten in het deeg zitten 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rutherford (1911)
Atoommodel Rutherford

Atomen hebben een kleine positieve kern met een negatieve wolk waar elektronen zich in bevinden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rutherford (1911)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoommodel van Bohr (1913) 
Een kern
met daaromheen
schillen met 
elektronen. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoombouw
Een atoom is opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen.
De 1+ geladen protonen (p) en de ongeladen neutronen (n) bevinden zich in de atoomkern.
De 1− geladen elektronen (e-) bevinden zich in een wolk rond de atoomkern.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoombouw
Een atoom bestaat uit:

  • elektronen (-)
  • protonen (kern) (+)
  • neutronen (kern)(o)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoomnummer
Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.
  • atoomnummer = aantal protonen
  • aantal elektronen = aantal protonen (geen lading)
  • massagetal = aantal protonen + aantal neutronen


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een ander aantal neutronen
Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Isotopen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Isotopen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoombouw
Een atoom bestaat uit:
- protonen (kern) (+)
- neutronen (kern)(o)
- elektronen op een schil rond de kern (-)
- hoeveel schillen?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul onderstaande tabel in:
atoomsoort
     S
massagetal
     40
atoomnummer
      30
aantal protonen
      18
aantal neutronen
    16
aantal elektronen
      30

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul onderstaande tabel in:
atoomsoort
     S
     Zn
     Ar
massagetal
    32
     65
     40
atoomnummer
    16
     30
      18
aantal protonen
    16
     30
      18
aantal neutronen
    16
     35
      22
aantal elektronen
    16
     30
      18

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel weegt een atoom?
Dat ligt aan het aantal deeltjes in een atoom.
Protonen, neutronen en elektronen zijn natuurlijk heel klein.
Een proton  weegt 0,000 000 000 000 000 000 000 001 66 g
Een proton weegt 1,66·10 -24 g of 1,66. 10-27kg
Een neutron weegt 1,66·10-24 g
Een elektron weegt 0,00091·10-24 g


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel weegt een atoom?
Omdat de massa's zo klein zijn gebruiken we als eenheid voor atoommassa vaak de massa in u (= atomaire massa eenheid) .
1 u = 1,66 ·10 -27 kg

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Absolute atoommassa
Ar(O):  zie PSE = 16                          dus de absolute atoommassa van O= 16.u
= 16x1,66.10-27kg = 26,6 .10-27kg



Ar(Fe)= 55,8                                dus de absolute atoommassa van Fe?
= 55,8 x 1,66.10-27kg = 92,63.10-27kg

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De absolute atoommassa
=  de werkelijke massa van het atoom uitgedrukt in kg.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De relatieve atoommassa
Ar= hoeveel maal de absolute atoommassa van die atoomsoort groter is dan de internationale atoommassa-eenheid (u)

Ar=         absolute atoommassa
             u

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de relatieve atoommassa

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De relatieve atoommassa is:

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Absolute en relatieve molecuulmassa?
Absolute molecuulmassa is de werkelijke massa van die molecule uitgedrukt in kg.
De relatieve molecuulmassa is de verhouding van de absolute molecuulmassa en de atoommassa-eenheid u.

Mr= absolute molecuulmassa
    u

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relatieve molecuulmassa

Mr(Al2O3)= 2.Ar(Al)+3.Ar(O) = 2. 27 + 3. 16 = 102 

Mr(Fe(OH)3)= 1.Ar(Fe)+3.Ar(O)+ 3.Ar(H)= 1.55,8+3.16+3.1= 106,8

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je in deze les hebt geleerd.

Slide 31 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 32 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets wat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Elektronenconfiguratie

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Mk en lr H2 § 1 tm § 4
Deze week alles af. 
Volgende week PW H1 en H2

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het element met atoomnummer 11 is natrium
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom, andere massa
B
Ander atoom, zelfde massa
C
Zelfde atoom, ander atoomnummer
D
Ander atoom, zelfde atoomnummer

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
34

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
D
24

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar vind je de neutronen en waar zijn ze gelijk aan?
A
Rond de kern, gelijk aan de massa
B
In de kern, gelijk aan de massa
C
Rond de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)
D
In de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoom nummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hebben isotopen verschillende chemische eigenschappen?
A
Ja
B
Nee

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen.
C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen.
N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Leren en maken H2.4

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies