H4 - 4V - Samenvatting en Examens

Welkom in de les
Wat je nodig hebt vandaag:


✨Je hoofd✨
&
💻Je device 💻
+ pen/potlood en schrift
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom in de les
Wat je nodig hebt vandaag:


✨Je hoofd✨
&
💻Je device 💻
+ pen/potlood en schrift

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Planning bekijken

Samenvatting van het hoofdstuk
- Vragen via LessonUp
- Theorie herhalen


Samen opdrachten oefenen


Slide 2 - Tekstslide

Planning
Deze week
Herhalen H4
Vakantie
Zelf leren voor het tentamen
maandag 8 mei
Oefententamen H4 maken
woensdag 10 mei
Nakijken en bespreken 
maandag 15 mei
Oefententamen H5
woensdag 17 mei
Nakijken en bespreken
ma 22/ wo 24 mei
Vragen stellen

Slide 3 - Tekstslide

4.1

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een trilling?
A
Een beweging in één richting.
B
Een beweging zonder evenwichtsstand.
C
Een eenmalige beweging.
D
Een herhaalde beweging rondom een evenwichtsstand.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een periode?
A
De maximale uitwijking vanaf de evenwichtsstand.
B
De afstand tussen twee opeenvolgende toppen.
C
De tijd voor één volledige trilling.
D
De tijd voor één halve trilling.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een amplitude?
A
De grootte van de evenwichtsstand.
B
De tijd voor één volledige trilling.
C
De maximale uitwijking vanaf de evenwichtsstand.
D
De afstand tussen twee opeenvolgende toppen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat geeft de fase (φ) aan?
A
De positie van een voorwerp op een bepaald tijdstip
B
De snelheid van een voorwerp op een bepaald tijdstip
C
De versnelling van een voorwerp op een bepaald tijdstip
D
Het aantal trillingen dat een voorwerp heeft uitgevoerd

Slide 8 - Quizvraag

Wat geeft de fase verschil (φ) aan?
A
Hoeveel amplitude er tussen twee tijdstippen is veranderd
B
Hoeveel tijd er tussen twee tijdstippen zit
C
Hoeveel trillingen er tussen twee tijdstippen zijn uitgevoerd
D
Hoeveel fase er tussen twee tijdstippen in zitten

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer begint men met het tellen van de trillingen om de fase (φ) te bepalen?
A
Als de trilling tot stilstand komt
B
Als de trilling zijn maximale amplitude bereikt
C
Als de trilling voor het eerst in de negatieve richting door de x-as gaat
D
Als de trilling voor het eerst in de positieve richting door de x-as gaat

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een trilling?

Een trilling is een herhaalde beweging rondom een evenwichtsstand.


Slide 11 - Tekstslide

Eigenschappen van trillingen
Grootheid
Symbool
Eenheid
Definitie
trillingstijd
(of periode)
T

seconde (s)
Hoe lang het duurt om één trilling te maken.
frequentie
f
per seconde (s-1)
of 
Hertz (Hz)
Aantal trillingen per seconde.
uitwijking
u
meter (m)
De afstand van een trillend voorwerp tot de evenwichtstand op een bepaald tijdstip.
amplitude
A
meter (m)
Maximale uitwijking.
T=f1
f=T1

Slide 12 - Tekstslide

Fase (φ)
Geeft aan hoeveel trillingen een voorwerp heeft uitgevoerd

Afspraak: begin met tellen als de trilling voor het eerst in de positieve richting door d ex-as gaat.

Slide 13 - Tekstslide

Gereduceerde fase ( φ)
De gereduceerde fase geeft aan waar het voorwerp in zijn huidige trilling is.





Slide 14 - Tekstslide

Fase verschil (   φ )
Geeft aan hoeveel fase er tussen twee tijdstippen in zitten.


Δ

Slide 15 - Tekstslide

4.2

Slide 16 - Tekstslide

Wat kan je aflezen in een (u,t)-diagram?
A
Spanning en stroom
B
Trillingstijd en amplitude
C
Temperatuur en vochtigheid
D
Frequentie en fase

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een harmonische trilling?
A
Een willekeurige trilling
B
Een trilling met hoge frequentie
C
Een mooie golfvormige trilling
D
Een trilling met grote amplitude

Slide 18 - Quizvraag

Hoe kan je de schaal van de x-as van een oscillogram bepalen?
A
Met de frequentie
B
Met de trillingstijd
C
Met de amplitude
D
Met de fase

Slide 19 - Quizvraag

Wat kan je aflezen op een cardiogram?
A
Ademhaling
B
Bloeddruk
C
Elektrische spanning op het hart
D
Hartslag

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de relatie tussen amplitude en geluidssterkte?
A
Hoe kleiner de amplitude, hoe luider de toon
B
Amplitude heeft geen invloed op geluidssterkte
C
Hoe groter de amplitude, hoe luider de toon
D
Meer frequentie betekent meer geluidssterkte

Slide 21 - Quizvraag

Werkt de algemene (u,t)-functie voor alle trillingen?
A
Nee, alleen voor harmonische trillingen die in negatieve richting vanuit de oorsprong beginnen.
B
Ja, maar alleen als je je rekenmachine in graden zet in plaats van radialen.
C
Nee, alleen voor harmonische trillingen die in positieve richting vanuit de oorsprong beginnen.
D
Ja, voor alle trillingen.

Slide 22 - Quizvraag

(u,t)-diagram
Als het diagram van een trilling
een mooie golf wordt, dan noem 
je dat een harmonische trilling.

In het (u,t)-diagram kan je de 
trillingstijd en amplitude aflezen.

Slide 23 - Tekstslide

Geluid en elektrische trillingen
Trillende lucht
Trillende lucht
Elektrische trilling
Elektrische trilling

Slide 24 - Tekstslide

Oscillogram
Grafiek van een elektrische trilling.

Schaal van de y-as wordt gegeven. 
Bijvoorbeeld 0,25V/div (= 1 hokje is 0,25 V)

Schaal van de x-as kan worden afgeleid als de frequentie bekend is.
trilling van 400 Hz
Er geldt: hoe groter de amplitude, hoe luider de toon.
           en: hoe hoger de toon, hoe hoger de frequentie.

Slide 25 - Tekstslide

Cardiogram (ecg)
Diagram van de elektrische
spanning op bijvoorbeeld 
je hart.

Schaal staat gegeven boven 
de grafiek.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe kan je een trilling in 
een formule beschrijven?
Een trilling met een sinusvorm kan je beschrijven
met deze formule:


Voor T vul je de trillingstijd in voor A de amplitude.
Vervolgens kan je een tijdstip invullen om de
uitwijking op dat moment te vinden.
u=Asin(T2πt)
Werkt alleen als je je rekenmachine in radialen zet in plaats van graden.
Werkt alleen voor trillingen die in positieve richting vanuit de oorsprong beginnen.
Wat is de u(t)-functie van deze trilling?
Wat is de uitwijking op t = 2 min

Slide 27 - Tekstslide

4.3 en 4.4

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de eenheid van de veerconstante?
A
Newton (N)
B
Newton per meter (N/m)
C
Kilogram (kg)
D
Meter (m)

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de formule om de kracht van een veer te berekenen?
A
u = F x C
B
C = F / u
C
F = u / C
D
F = C x u

Slide 30 - Quizvraag

Wat geeft de veerconstante aan?
A
Hoeveel massa er aan een veer kan hangen.
B
Hoeveel kracht er nodig is om een veer één meter uit te rekken.
C
Hoe lang een veer kan worden uitgerekt.
D
Hoeveel veerkracht er in een veer zit.

Slide 31 - Quizvraag

Veerconstante 
De veerconstante geeft aan hoeveel kracht er nodig
is om een veer één meter uit te rekken.


F=Cu
F is de kracht in Newton (N)
C is de veerconstante in 
    Newton per meter (N/m)
u is de uitwijking in meter (m)

Slide 32 - Tekstslide

Massa-veersysteem
1) Massa stil hangen aan de veer.


Rekenen met de kracht en de veerconstante.
2) Massa op en neer laten bewegen aan de veer.

Berekeningen zoals bij een trilling.
F=Cu
T=2π(Cm)

Slide 33 - Tekstslide

omschrijven
T=2π(Cm)
m=C(2πT)2
C=(2πT)2m

Slide 34 - Tekstslide

Examenopdrachten
Muziekdoos:    opdracht 1 en 3
Ocarina:             opdracht 16, 17 en 19
Concertharp:   alleen opdracht 12

deel 1

Slide 35 - Tekstslide

Muziekdoos

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Muziekdoos

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Ocarina

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Ocarina

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Ocarina

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Concertharp

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide