Grieks lidwoord mannelijk

Grieks
nom. en acc.
gen. en dat.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Grieks
nom. en acc.
gen. en dat.

Slide 1 - Tekstslide

Welke naamval dient voor het lijdend voorwerp (LV)?
A
nom.
B
acc.

Slide 2 - Quizvraag

Welke naamval dient voor het onderwerp (O)?
A
nom.
B
acc.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
zin 1: Hera(nom.) zien(3 ev)
zin 2: Hera(acc.) zien(3 ev)
A
Beide: Hera ziet
B
Beide: Hij ziet Hera.
C
zin 1: Hera ziet zin 2: Hij ziet Hera
D
zin 1: Hij ziet Hera zin 2: Hera ziet.

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vertaal je de gen.?
A
met 'aan/voor'
B
met 'van'
C
met 'met/door'

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vertaal je de dat.?
A
met 'aan/voor'
B
met 'van'
C
met 'met/door'

Slide 6 - Quizvraag

Overzicht naamvallen Grieks
nom = ONDERWERP
gen = + van
dat = + aan/voor/met/door
acc = LIJDEND VOORWERP

Slide 7 - Tekstslide

Grieks:
naamvallen herken je aan lidwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Mannelijk (met o-mikron)
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
gen. ev.
gen. mv.
dat. mv.
τον
οἱ
τους
τῳ
του
των
τοις

Slide 9 - Sleepvraag

mannelijk

nom. ev.    ὁ
gen. ev.     του
dat. ev.       τῳ
acc. ev.      τον




nom. mv.  οἱ 
gen. mv.    των
dat. mv.      τοις
acc. mv.     τους

Slide 10 - Tekstslide