Sales H3 & H4

Sales H3 & H4
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Sales H3 & H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'actief luisteren'?
A
Rechtop zitten tijdens het luisteren.
B
Eerst goed luisteren en dan advies geven.
C
Luisteren zonder iets terug te zeggen.
D
Geconcentreerd luisteren en checken of je de ander goed begrijpt.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is koopwens?
A
Een wens van de verkoper
B
Het artikel dat een klant wilt kopen
C
Het artikel wat de klant niet wil kopen
D
Het product

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is LSD
A
lezen, samenvatten, doorvragen
B
luieren, strand, drinken
C
luisteren, samenvatten, doorvragen
D
een medicijn

Slide 4 - Quizvraag

Ik geef een vb en zei vullen blz 51 in
Het verkoopsysteem van Perrysport is
A
zelfbediening
B
semi-zelfbediening
C
service

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het verkoopsysteem van een bakker is...
A
zelfbediening
B
semi-zelfbediening
C
bediening

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een juwelier heeft als verkoopsysteem:
A
bediening
B
zelfbediening
C
semi-zelfbediening

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verkoopsysteem is...
A
een systeem voor de verkoop
B
een bedieningssysteem
C
een manier waarop een winkel producten verkoopt
D
een soort verkoopkanaal

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een experience center?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de opbouw van het assortiment in de juiste volgorde:
A
artikelgroep/assortimentsgroep/ artikelvarieteit/artikelsoort
B
artikelsoort/assortimentsgroep/ artikelgroep/artikelvarieteit
C
assortimentsgroep/artikelgroep/ artikelsoort/ artikelvarieteit
D
assortimentsgroep/artikelsoort/ artikelvarieteit/artikelsoort

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer het inkomen stijgt, ziet men vooral dat er meer van de volgende goederen wordt verkocht
A
Noodzakelijke goederen
B
Luxe goederen
C
inferieure goederen
D
Complementaire goederen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ondiep assortiment ?
A
Veel artikelsoorten en -variëteiten
B
Veel assortimentsgroepen
C
Weinig assortimentsgroepen
D
Weinig artikelsoorten en -variëteiten

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke winkel heeft een consistent assortiment?
A
Een discounter met woonaccessoires, voeding en kleding
B
Een drogisterij met make-up, dierenvoeding en snoep
C
Een supermarkt met speelgoed, handdoeken en voeding
D
Een sportwinkel met bidons, voetballen en sportkleding

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kernassortiment zijn ...............
A
de producten die het meest worden verkocht
B
de producten die het minst worden verkocht

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mieke koopt suède schoenen. Ze besluit ook waterafstotende spray te kopen voor de onderhoud van de schoenen’.

Waar is in bovenstaand voorbeeld sprake van?
A
Bijverkoop
B
Upselling
C
Down-selling
D
Plaatsvervangende verkoop

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is kenmerkend voor een assortiment van een speciaalzaak? Het assortiment is
A
Breed en diep
B
Breed en ondiep
C
Smal en diep
D
Smal en ondiep

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

artikelen uit het kernassortiment van een kledingwinkel zijn
A
riemen, oorbellen en kettingen
B
kettingen, schoenen en sjaals
C
broeken, jassen en truien
D
Broeken, kettingen en truien

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een artikelgroep??
A
Producten met dezelfde prijs
B
Producten in dezelfde winkel
C
Producten die bij elkaar horen
D
Producten die over de datum zijn

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is kenmerkend voor een unsought good?
A
Iets duurder en wat meer bedenktijd
B
Goedkoop en weinig bedenktijd
C
Je bent er niet naar opzoek
D
Lange bedenktijd en duur.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel stappen bestaat de sandwichmethode voor het geven van feedback?
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoeveel procent van het assortiment is goed voor hoeveel procent van de omzet volgens de regel van Pareto
A
40-60
B
80-20
C
20-80
D
60-40

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het kernassortiment van een schoenenwinkel
A
Schoensmeer
B
Veters
C
Schoenen
D
Anti zweetvoetcreme

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van specialty goods?
A
Kleding
B
Brood
C
Auto
D
Geen van deze antwoorden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms heb je niet het artikel dat de klant zoekt, maar wel iets dat erop lijkt. Dit noemen we dan:
A
Plaatsvervangende verkoop
B
Bijverkoop
C
Demonstratie

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de 20/80 regel?
A
20% voorraad zorgt voor 80% verkoop
B
20% verkoop zorgt voor 80% verkoop
C
80% verkoop plus 20% voorraad is 100% verkoop
D
20% voorraad zorgt voor 80% voorraad

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn shopping goods?
A
Dagelijkse boodschappen, toiletartikkelen, benzine en levensmiddelen.
B
Producten waar de consument bereid is om over na te denken, bijvoorbeeld kleding of een kleding stuk
C
Producten waar de consument bereid is om veel moeite te doen over het nadenken bijvoorbeeld de aankoop van een auto of een keuken
D
Producten die je regelmatig opnieuw koopt zonder er over na te denken.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar? So Low heeft een
A
consistent assortiment
B
inconsistent assortiment

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een kaaswinkel heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een consistent assortiment wordt gekenmerkt door:

A
Een klein aantal productgroepen met vele soorten en kwaliteiten per productgroep
B
Een logisch samenhangend geheel van productgroepen
C
Een hoog kwaliteitsniveau van de aangeboden producten per productgroep
D
Een klein aantal variëteiten en kwaliteiten per productgroep

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als ik stofzuigerzakken verkoop bij een stofzuiger dan noemen we dat?
A
een argument
B
plaatsvervangende verkoop
C
bijverkoop
D
derving

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is wel een voorbeeld van een unsought product
A
Tafel
B
uitvaartpolis
C
Wijn
D
vliegticket

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ondiep assortiment
A
van elke artikelgroep weinig artikelen
B
van elke artikelgroep veel artikelen
C
artikelgroepen
D
ondiepe schappen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Levi's spijkerbroek is een:
A
Convience good
B
Shopping good
C
Specialty good
D
Unsought good

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een assortiment
A
Een verzameling spullen
B
Alle product groepen die een winkel aanbiedt
C
Een menu van dingen
D
Een variatie aan producten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Abdel rijdt langs de Dirk om havermout te kopen, maar havermout is uitverkocht. Abdel koopt in plaats van havermout Cruesli met noten. Welke soort goederen wordt gekocht door abdel?
A
Indifferente goederen
B
Substitutie goederen
C
Complementaire goederen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk assortiment bestaat uit producten die slechts af en toe worden verkocht?
A
kernassortiment
B
aanvullend assortiment
C
beperkt assortiment
D
randassortiment

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen assortimentsbreedte en assortimentsdiepte?
A
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelsoorten en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelgroepen.
B
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal vestigingen en assortimentsdiepte zegt iets over de grootte van de winkel.
C
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelgroepen en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelsoorten.
D
Assortimentsbreedte en assortimentsdiepte zijn synoniemen.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is randassortiment?
A
Assortiment dat een klant sowieso verwacht in de winkel.
B
Assortiment dat een aanvulling is op het kernassortiment.
C
Assortiment dat veilig is voor kinderen, geen scherpe randen.
D
Assortiment dat bedacht is door meneer B. Rand.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van unsought goods?
A
Een uitvaartverzekering.
B
Een nieuwe televisie.
C
Een vakantie naar het buitenland.
D
Een paar schoenen.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bijverkoop is..
A
Producten goedkoper verkopen
B
Producten duurder verkopen
C
Een artikel verkopen dat een aanvulling is op het andere artikel
D
Een artikel verkopen dat duurder is dan de koopwens

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om een klant iets groots te verkopen kun je gebruik maken van de sandwichmethode.
Welk onderdeel van het product presenteer je dan tussen twee lagen van verkoopargumenten?
A
De garantietermijn
B
De leveringstermijn
C
De prijs
D
De productiewijze

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'In mondelinge taalvaardigheden is non-verbale communicatie belangrijk.'

Wat is non-verbale communicatie?
A
de manier waarop je staat en kijkt
B
de inhoud van wat je zegt
C
de intonatie van wat je zegt

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent kannibalisatie
A
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omhoog
B
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omlaag
C
Het veroveren van marktaandeel
D
Het verliezen van marktaandeel

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een supermarkt staat de karnemelk vlak bij de melk. Hoe noem je deze vorm van verwantschap?
A
Productverwantschap
B
Koopverwantschap
C
Consumptieverwantschap

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is trading up
A
De winkel er luxer uit laten zien
B
Groeien met je bedrijf
C
Duurdere producten toevoegen aan je assortiment
D
Goedkopere producten toevoegen aan je assortiment

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De melkafdeling is ingericht op basis van:
A
consumptieverwantschap
B
productverwantschap
C
koopverwantschap

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een "follow-up artikel"?
A
Een artikel dat je geeft aan loyale klanten als presentje
B
Hetzelfde als een bij-artikel
C
Een logische bij-verkoop
D
Een artikel dat niet zonder het hoofdartikel gebruikt kan worden

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn complementaire artikelen?
A
Artikelen die niet samen kunnen
B
Artikelen die elkaar tegenwerken
C
Artikelen die los van elkaar gebruikt worden
D
Artikelen die elkaar aanvullen

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn substitutieartikelen?
A
Goederen van slechte kwaliteit.
B
Goederen die niet in de winkel verkrijgbaar zijn.
C
Goederen die niet onderling vervangbaar zijn.
D
Goederen die onderling vervangbaar zijn.

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies