Grammatica woordsoorten 3.7 - 3 basis

Grammatica 3.7 - 3 basis
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3.7 - 3 basis

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Je weet wat een lidwoord (LW) is.
- Je weet wat een zelfstandig naamwoord (ZN) is.
- Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord (BN) is.
- Je weet wat een werkwoord (WW) is.
- Je weet wat een voorzetsel (VZ) is.
- Je weet wat een telwoord (TW) is.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord (PSV) is.
- Je weet wat een bezittelijk voornaamwoord (BZV) is.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden staat er in de zin?

Het meisje fietst in de regen op straat.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?

Het was elke dag mooi weer.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?

Een van de leerlingen was boos.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de zin?

De slimme leerling had zijn toets snel gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?

Tom is tijdens de voetbalwedstrijd geschopt door een tegenstander.
A
tijdens, tegenstander
B
tegenstander
C
tegenstander, voetbalwedstrijd
D
Tom, tegenstander, voetbalwedstrijd

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in de zin?

Het dure mobieltje was gevallen op de harde tafel.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in deze zin?

De knappe fotograaf was boos.
A
knappe, fotograaf
B
fotograaf, maakte
C
knappe
D
knappe, boos

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Ze heeft zich gisteren verslapen.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?

Jullie moeten niet blijven zeuren.
A
moeten
B
moeten, zeuren
C
moeten, blijven, zeuren
D
moeten, blijven

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel voorzetsels staan er in deze zin?

Tijdens de les moet je goed opletten.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

In de vakantie ga ik op wintersport.
A
in, op
B
in, de, op
C
in, de
D
de, op

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel telwoorden staan er in deze zin?

Veel leerlingen hebben de laatste toets goed gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de telwoorden in deze zin?

Het was de eerste keer dat hij een negen had gehaald.
A
eerste, keer
B
eerste, keer, negen
C
keer, negen
D
eerste, negen

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Hij had geen zin om aan zijn huiswerk te werken.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?

Ze zijn niet bang voor ons.
A
ze
B
ze, zijn
C
zijn, ons
D
ze, ons

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Hoeveel bezittelijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Ze had vandaag haar nieuwe kleren aan.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoorden in deze zin?

Er komen veel katten in onze achtertuin.
A
veel
B
onze
C
veel, onze
D
onze, achtertuin

Slide 32 - Quizvraag

Lesplanning
- Maak online van grammatica 3.7, opdr. 2 en 3 en kijk die opdrachten ook meteen na.
= huiswerk vrijdag 22 januari

Lesdoel:
- Je kent de woordsoorten LW, ZN, BN, WW, VZ, TW, PSV en BZV.

Slide 33 - Tekstslide