Zelfstandige naamwoorden

Hoe ging het examen?
1 / 29
volgende
Slide 1: Open vraag
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe ging het examen?

Slide 1 - Open vraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 2 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord
Alle woorden met 'de' en 'het' (lidwoorden)

Mensen: de man, de bakker, het kind
Dieren: het paard, de koe, de kat
Dingen: de tafel, het bord, de vork


 

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Ook namen
Van mensen: Jan, Titia, Susanne
Van plaatsen: Ommen, Hardenberg, Dedemsvaart

Deze woorden zijn niet met 'de' of 'het', maar het zijn wel zelfstandige naamwoorden. Ze beginnen altijd met een hoofdletter!

Slide 4 - Tekstslide

de kikker
de automonteur
Kijkduin
de mixer
Mens
Dier
Ding
Naam

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
kleine
B
straat
C
Parijs
D
bakker

Slide 6 - Quizvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
kalender
B
muur
C
kast
D
dure

Slide 7 - Quizvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
Franeker
B
vandaag
C
doekje
D
bladeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
Stockholm
B
potlood
C
buiten
D
Marieke

Slide 9 - Quizvraag

Wat is niet een zelfstandig naamwoord?
A
thee
B
toetsenbord
C
Pieter
D
lopen

Slide 10 - Quizvraag

Samenstellingen
Je kunt soms 2 zelfstandige naamwoorden aan elkaar plakken zodat het 1 woord wordt: een samenstelling.

voet+bal = voetbal
bad+kamer = badkamer
kast+deur+sleutel = kastdeursleutel

Slide 11 - Tekstslide

Rug
Fiets
Hand
Stoom
zak
sleutel
doek
boot

Slide 12 - Sleepvraag

+

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

+

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

+

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

+

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

+

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

De of het?
Soms maak je een samenstelling met een de-woord en een het-woord. Welk lidwoord moet je dan gebruiken voor de samenstelling?
Kijk naar het achterste woord.

het fruit + de schaal = de fruitschaal
de fiets + het pad = het fietspad

Slide 23 - Tekstslide

Zakmes
De zak        
Het mes        
A
De
B
Het

Slide 24 - Quizvraag

Zandbak
Het zand         
De bak
A
De
B
Het

Slide 25 - Quizvraag

Zeilboot
Het zeil         
De boot
A
De
B
Het

Slide 26 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren of dingen
Met 'de' of 'het'
Namen (beginnen met een hoofdletter)

Samenstellingen: 2 zelfstandige naamwoorden samen
De of het? Kijk naar het 2e woord

Slide 27 - Tekstslide

De les duurt tot 15:00
Maak de opdracht op Teams.

Ben je klaar voor 15:00?
Werk verder in je boek of doe een opdracht voor een andere docent.


Slide 28 - Tekstslide

Ik geef feedback op de opdrachten.
Fijne dag en tot volgende week!

Slide 29 - Tekstslide