Spelling H3 - herhaling leerjaar 1 en 2

Spelling jaar 3 havo



1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling jaar 3 havo



Slide 1 - Tekstslide

Regels herhaling
-> Homofonen/verwarwoorden
-> Meervoud
-> Verkleinwoorden
-> Apostrof

Slide 2 - Tekstslide

Homofonen

Slide 3 - Tekstslide

Homofonen/verwarwoorden
Verwarwoorden: 
Woorden waarbij je niet direct hoort hoe je ze moet schrijven:
flauw/flouw  - eind/ijnd - lich/lig - elektriciteit/electriciteit  

Homofonen: 
Woorden die hetzelfde klinken, maar die anders gespeld worden en die ook iets anders betekenen. 
steil/stijl - lach/lag - wij/wei - spelt/speld - rauw/rouw

Slide 4 - Tekstslide


Kies de juiste spelling:
'Met .... en boog
A
peil
B
pijl

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste spelling:
A
helicopter
B
helikopter

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste spelling:
'Wij zullen jullie langs de juiste route ...'
A
leiden
B
lijden

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Basisregel meervoud
Je schrijft het meervoud van zelfstandige naamwoorden meestal zoals je het uitspreekt. 

dier -> dieren
hand -> handen
tafel -> tafels
man -> mannen (verdubbeling medeklinker)

 




Slide 9 - Tekstslide

Meervoud zelfstandig naamwoorden
8 regels

Slide 10 - Tekstslide

Regel 1
Sommige woorden die eindigen op een -e hebben twee meervoudsvormen. 

keuze -> keuzen/keuzes
seconde -> secondes/seconden

Slide 11 - Tekstslide

Regel 2
Bij woorden die eindigen op een -s  of -f moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een z of een v. 

grens - grenzen (maar: wens - wensen)
staaf - staven (maar: fotograaf - fotografen)

Slide 12 - Tekstslide

Regel 3
Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Je zet het trema op de laatste e van het woord. 
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. 

idee - ideeën
porie - poriën

Slide 13 - Tekstslide

Regel 4
Bij woorden die eindigen op een klinker schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uit zou spreken. 

oma - oma's  / ski - ski's 
maar:
cadeau - cadeaus / cowboy - cowboys 

Slide 14 - Tekstslide

Regel 5
Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -el, -es, -et, ik of -it verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet.

dommerik - dommeriken
viezerik - viezeriken

Slide 15 - Tekstslide

Regel 6
Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben. 

zakenman - zakenmannen/zakenlieden/zakenlui

Slide 16 - Tekstslide

Regel 7
Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang. 

museum - musea of museums

Slide 17 - Tekstslide

Regel 8
Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud. 

rommel, vee, zand
hersenen, inkomsten, omstreken 

Slide 18 - Tekstslide

Welke meervoudsvorm is fout?
A
dommeriken
B
luiwammesen
C
havikken
D
potten

Slide 19 - Quizvraag

Welke meervoudsvorm is fout?
A
baby's
B
radio's
C
douche's
D
sprays

Slide 20 - Quizvraag

Welke meervoudsvorm is fout?
A
knieën
B
allergiën
C
oliën
D
bacteriën

Slide 21 - Quizvraag



Verkleinwoorden

Slide 22 - Tekstslide


Wat is het verkleinwoord van 'kano'?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 23 - Quizvraag

Verkleinwoorden 
Van de meeste zelfstandig naamwoorden kun je een verkleinwoord maken door -je of -tje erachter te zetten. 
In de Nederlandse taal worden ze vaak gebruikt.
Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord het.
eendje
konijntje


Slide 24 - Tekstslide

En anders?
-pje, -kje
boompje, woninkje
(Dus, nooit g+k bij een verkleinwoord)
Klinkt de klinker lang? Eentje erbij voor de uitspraak!
opa-opaatje, auto-autootje, paraplu-parapluutje
bij -y: -'tje
baby'tje, hobby'tje 
(Let op: cowboytje, want voor de y staat een klinker)
Uitzonderingen zijn er ook!
tekening-tekeningetje, blad-blaadje, bril-brilletje

Slide 25 - Tekstslide


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 26 - Quizvraag

Theorie (apostrof)
Je gebruikt een apostrof:
- bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden eindigend op een a, i, o, u of y (met een medeklinker ervoor: 
radio's, taxi's, baby's
- bij bezitsaanduidingen van woorden die eindigen op 
een sisklank of een lange klinker met één letter: 
Max' fiets, Anna's puntenslijper
- na cijfers, afkortingen en afleidingen
vmbo'er, A4'tje, mp3'tje
- als één of meerdere letters zijn weggelaten 
's Morgens heb ik 'm nog in 't buurthuis gezien.

Slide 27 - Tekstslide


Welke namen hebben (als ze een bezitsaanduiding zijn), géén apostrof nodig?
A
Gaby
B
Naomi
C
Dennis
D
Marieke

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?

A
dvd'tje
B
dvd-tje
C
dvdtje
D
dvd tje

Slide 29 - Quizvraag

Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het meervoud van display?
A
displays
B
display's

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het juiste meervoud?
A
pinda's
B
pindas

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin is goed gespeld?
A
's Nachts komt de kerstman.
B
'S nachts komt de kerstman.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het meervoud van panty?
A
panty's
B
pantys

Slide 34 - Quizvraag

Basisregel gebruik trema
Een trema gebruik je als twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank zou kunnen uitspreken. 
Door een trema te plaatsen, weet je waar de nieuwe lettergreep begint. 

- naïef
- pinquïn
- reliëf
- geëist
- beïnvloed

Slide 35 - Tekstslide

Regels gebruik trema
1. Gebruik een trema in samengestelde telwoorden.
- tweeënhalf
- drieëndertig

2. Gebruik geen trema, maar een koppelteken in andere samenstellingen.
- gala-avond
- auto-ongeluk

Slide 36 - Tekstslide

Regels gebruik trema
3. Gebruik geen trema als je het woord niet verkeerd kunt uitspreken. 
- commercieel (dus niet commerci-eel)
- geobsedeerd (dus niet ge-obsedeerd)

4. Sommige leenwoorden krijgen geen trema. 
- opticien
- museum


 

Slide 37 - Tekstslide

Kies de juiste spelling
A
ruïne
B
rüine
C
ruine

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
kanöen
B
kanoën
C
kanoen

Slide 39 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
gëolied
B
geölied
C
geolied

Slide 40 - Quizvraag

Het koppelteken (liggend streepje)

Bij sommige samenstellingen wordt een koppelteken (liggend streepje) gebruikt.

1 Bij klinkerbotsing.

2 Bij de achternamen van getrouwde mensen.

3 Tussen twee gelijkwaardige delen die omwisselbaar zijn.

4 In samenstellingen met cijfers, letters of symbolen.

5 In samenstellingen met St. of Sint.

6 Bij sommige voor- en achtervoegsels (raadpleeg woordenlijst.org).

7 Bij vaste uitdrukkingen die één geheel vormen.

Opdracht: bedenk bij elke regel een voorbeeld.
timer
7:00

Slide 41 - Tekstslide

- Koppelteken -
Wanneer je een samenstelling verkeerd kunt lezen, gebruik je een koppelteken.

Bijvoorbeeld: jojo-effect

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 43 - Tekstslide

Koppelteken in een samengesteld woord
klinkerbotsing 

 Je kunt het woord verkeerd uitspreken. 
Om dat te voorkomen, gebruiken we een koppelteken.
Radio + omroep = radio-omroep (radioomroep)
Milieu + inspectie = milieu-inspectie (milieuinspectie)
Politie + agent = politie-agent (politieagent)

Slide 44 - Tekstslide

Dubbele achternaam
meneer Berg-Aanhof
Mevrouw Peters-de Groot

Gecombineerde achternamen


Slide 45 - Tekstslide

Gelijkwaardige delen
pianiste-componiste
 hotel-restaurant
zwart-wit
cultureel-maatschappelijk

Slide 46 - Tekstslide

Samenstellingen met cijfers of letters
65-plusser
kleuren-tv
IQ-test

Slide 47 - Tekstslide

Afkortingen
  • Als je de afkorting letter voor letter uitspreekt óf de afkorting heeft één of meer hoofdletters, dan gebruik je een koppelteken
BMW-dealer, ov-kaart, vmbo-leerling
  • Als je de afkorting uitspreekt als één woord, dan gebruik je geen koppelteken 
pincode, mavoleerling

LET OP: uitspraakprobleem? Gebruik dan wél een koppelteken!
Bijvoorbeeld: mavo-examen

Slide 48 - Tekstslide

Nog meer?  Ja.....
In woorden met o.a. de volgende voor- en achtervoegsels: 
ex, niet, non, oud

ex-minister
kandidaat-notaris
oud-burgemeester

Slide 49 - Tekstslide

En de laatste...
Tussen meer dan twee woorden die samen één woord vormen (samenkoppeling): vaste uitdrukkingen die een geheel vormen

een staakt-het-vuren
een kant-en-klare maaltijd

Slide 50 - Tekstslide

Er zijn nog veel meer regels en uitzonderingen voor het koppelteken, te veel om te onthouden!
Raadpleeg daarom bij twijfel altijd een woordenboek. 

Slide 51 - Tekstslide