14-09 --> 3T; NE blz. 31 t/m 35 opdr. 1 t/m 9

1. Lesopening
Pak je boek (+ schrift) van Nederlands op tafel.
Open je boek op blz. 31. 

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1. Lesopening
Pak je boek (+ schrift) van Nederlands op tafel.
Open je boek op blz. 31. 

Slide 1 - Tekstslide

2. Terugblik (vorige les)
Vorige les zijn jullie bezig geweest met de paragraaf 'Spelling';
- woorden met betekenissen.
- homoniemen (een woord dat meer dan één betekenis heeft). 

(Huis)werk bij iedereen af? --> blz. 26 t/m 30 opdr. 1 t/m 6.
Zijn hier nog vragen over?

Slide 2 - Tekstslide

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden. 
- begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten. 
- ken je het verschil tussen homoniemen en homofonen.

Slide 3 - Tekstslide

4. Instructie 
Homoniemen 
&
Homofonen

Slide 4 - Tekstslide

Kijk eens naar de volgende zinnen:

1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


Wat valt je op aan deze twee zinnen?

Slide 5 - Tekstslide


1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen

Dit noem je homoniemen

Slide 6 - Tekstslide

Homoniemen

De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.


bal -> feest, rond voorwerp
blik -> dun metaal, oogopslag
was -> wasgoed, vetachtige stof

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Even testen

Wat betekent het woord tussen haakjes in het zinsverband?

Slide 9 - Tekstslide

De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling

Slide 10 - Quizvraag

U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg

Slide 11 - Quizvraag

Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden

Slide 12 - Quizvraag

Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling). 

Slide 13 - Tekstslide

Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.

Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn  hart klopt heel snel.

Slide 14 - Tekstslide


Ze leiden ons de weg naar het hotel.
Wij lijden veel pijn na onze valpartij.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
antoniem

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is een homofoon woord?
A
rouw en rauw
B
Knop (op je toetsenbord) Knop (aan een boom)
C
Doelman en keeper

Slide 16 - Quizvraag


Onze bok is gisteren papa geworden van 3 kleine geitjes.
Bij de turnles moest ik met de trampoline over de bok springen.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag


Wij kijken naar de koe die in de wei staat.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 18 - Quizvraag

6. Zelfstandig werken
Je maakt:
Les; 1.8 + 1.9
Blz.; 31 t/m 35
Opdr.; 1 t/m 9


Ben je klaar?
1. Kijk je werk na en verbeter waar nodig. 
2. Huiswerk ander vak (af)maken.
3. Leren toetsen / werken aan boekverslagen / 
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting
Noteer je huiswerk als je het werk nog niet af hebt!

Ruim je boek + spullen van NE op. 

Slide 20 - Tekstslide