Basisstof 2 Het oog

Basisstof 2 Het oog
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 2 Het oog

Slide 1 - Tekstslide

Definitie
Begrip
Zintuigcellen die reageren op een bepaalde prikkel zoals licht, temperatuur, druk, pijn.
De prikkel waarvoor de zintuigcel de laagste prikkeldrempel heeft 
De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte
Prikkels vanuit het inwendige milieu 
Prikkels vanuit de omgeving 
De waarde die bepaald of een prikkel sterk genoeg is om een impuls te genereren in een zintuigcel.
Begrippen
Prikkeldrempel
Adaptatie
Adequate prikkel
Receptoren
Interne prikkel
Externe prikkel

Slide 2 - Sleepvraag

Wat voor soort
receptor is dit?
A
Mechanische receptor
B
Chemische receptor
C
Pijnreceptor
D
Lichtreceptor

Slide 3 - Quizvraag

Waar komen we dit
soort receptoren
tegen?
A
In de mond
B
In het oor
C
In de huid
D
Aan het uiteinden van zenuwen

Slide 4 - Quizvraag

Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam

Slide 5 - Sleepvraag

Hieronder staan vijf delen van het oog van de mens. Door welke van de genoemde delen gaan de lichtstralen achtereenvolgens voordat ze impulsen in het oog kunnen veroorzaken?
netvlies
lens
hoornvlies
pupil
glasachtig lichaam

Slide 6 - Sleepvraag

Accommoderen
dichtbij, lens bol
ver weg, lens plat

Slide 7 - Tekstslide

Scherp zien

Het boller en platter worden van de lens noemen we accommoderen en dit kunnen wij met behulp van de accommodatiespieren.


Dit zijn de kringspieren in het straalvormig lichaam.

Slide 8 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen

In de afbeelding zie je lichtbreking door verschillende lenzen.


F is het brandpunt, hier komen de lichtstralen samen bij een bolle lens.


f is de afstand van de lens tot het brandpunt.

convergeren, naar elkaar toe
divergeren, spreiden

Slide 9 - Tekstslide

Als de kringspieren in het straalvormig lichaam zich samentrekken, wordt de lens boller.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het probleem als je bijziend bent?
A
lens wordt niet plat genoeg
B
lens wordt niet bol genoeg
C
brandpunt ligt voor het netvlies
D
je kunt dichtbij niet goed zien

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor lens heb je nodig als je bijziend bent?
A
negatief
B
positief

Slide 12 - Quizvraag

Als je verziend bent kun je.......?
A
in de verte scherp zien
B
dichtbij scherp zien
C
kleuren niet goed zien
D
in het donker niet goed zien

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Pupilreflex

Slide 15 - Tekstslide

Bij veel licht is de pupil......?
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 16 - Quizvraag

blinde vlek? Gele vlek?

Slide 17 - Tekstslide

Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek

Slide 18 - Sleepvraag

Lichtreceptoren

Als wij naar een voorwerp kijken en ons beeld fixeren dan valt het beeld op de gele vlek. Dankzij de kegeltjes zien wij dit voorwerp dan in kleur en met details.


Wij hebben 3 soorten kegeltjes:

  1. gevoelig voor rood licht
  2. gevoelig voor blauw licht
  3. gevoelig voor groen licht

Slide 19 - Tekstslide

Staafjes
Kegeltjes
waarnemen van kleuren
waarnemen licht-donker
vooral in gele vlek
vooral aan randen netvlies
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
geschikt voor scherp zien
niet zo geschikt voor scherp zien

Slide 20 - Sleepvraag

Lichtreceptoren

Elk kegeltje geeft zijn impulsen door aan één eigen zenuwcel.


In de hersenen, in het gezichtscentrum, worden al deze losse impulsen weer vertaald naar één beeld.


50 tot 100 staafjes geven samen hun impulsen door aan een zenuwcel. Dit zorgt er voor, samen met de plek van de staafjes, dat je geen scherp beeld kunt krijgen van staafjes.

Slide 21 - Tekstslide

Stereoscopie
optisch chiasma

Slide 22 - Tekstslide

Diepte zien

Gaat het makkelijkst als de ogen aan de voorzijde zitten.


Nodig voor het inschatten van de afstand van jou tot het voorwerp


De beelden van het linker gedeelte van beide ogen gaan naar het rechtergezichtscentrum. Het linker beeld van het linkeroog verschilt iets van het linker beeld van het rechteroog.

Slide 23 - Tekstslide