1.3 en 1.4

§ 1.3 en 1.4 Lenzen en spiegels  op blz 20
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§ 1.3 en 1.4 Lenzen en spiegels  op blz 20

Slide 1 - Tekstslide

Lenzen
voorbeelden:
bril
in fototoestel
vergrootglas
lens in oog
lens op oog

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lichtbronnen
  • Puntbron: Licht komt uit een bron.

  • Divergente lichtbundel:  Lichtstralen bewegen uit elkaar  
  • Convergente lichtbundel:  Lichtstralen bewegen naar elkaar toe
  • Evenwijdige lichtbundel:  Lichtstralen gaan niet uit elkaar. lopen evenwijdig
                                      (laser)

Slide 5 - Tekstslide

We kennen drie soorten lichtbundels
Divergente lichtbundels

  • De meeste lichtbronnen maken een divergente bundel. 

  • Dit is een bundel die steeds groter wordt. 

  • Bijvoorbeeld een zaklamp. Als je een zaklamp dicht bij de muur houdt is de bundel klein. Als je verder weg gaat staan wordt de bundel groter.

Slide 6 - Tekstslide

Evenwijdige lichtbundel
  • Een laser is een evenwijdige lichtbundel. 

  • Deze bundel wordt niet groter en niet kleiner. 

  • Dit is handig omdat deze bundel zijn energie veel langer vast houd dan een divergente bundel. Hierdoor schijnt een laser heel ver.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Convergerende lichtbundel
  • Deze lichtbundel wordt steeds kleiner.
  • Op de foto hiernaast zie je links    de lichtstralen evenwijdig op           een bolle lens invallen. Deze gaan achter de lens (rechts) convergerend verder.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noem je het verloop van deze lichtbundel?
A
convergent
B
divergent
C
evenwijdig
D
parallel

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist

Slide 13 - Quizvraag

Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze convergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze maakt altijd een reeel beeld

Slide 14 - Quizvraag

In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.

Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?


A
positieve
B
negatieve

Slide 15 - Quizvraag

Beeld Construeren
Met een bolle lens kun je een beeld maken van een voorwerp. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link





Constructielijn 1:  Vanuit het voorwerp tot de lens evenwijdig aan hoofdas, aan de andere kant
                                      van de lens door het brandpunt.

Constructielijn 2: Vanuit het voorwerp een rechte lijn door het optisch midden.

Constuctielijn 3:  Vanuit het voorwerp tot de lens door het brandpunt, aan de andere kant van de
                                     lens evenwijdig aan de hoofdas.

Slide 18 - Tekstslide