14.2 dl2

14.2 Je gezichtszintuig deel 2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

14.2 Je gezichtszintuig deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
-  Inzage/ bespreken Rep H6 + 5.1 - 5.3
- Terugblik 14.2 dl1
- 14.2 dl2 Oogafwijkingen
- Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Een bepaalde lichtstraal valt op een lichtgevoelige cel
in een oog van de mens.
Welke delen van het oog passeert deze lichtstraal achtereenvolgens?

A
pupil - voorste oogkamer - lens - glasachtig lichaam
B
pupil - iris - voorste oogkamer - lens - glasachtig lichaam
C
hoornvlies - voorste oogkamer - pupil - lens - glasachtig lichaam
D
hoornvlies - lens - pupil - voorste oogkamer - glasachtig lichaam

Slide 3 - Quizvraag

Lichtstralen die ons oog binnenkomen worden gebroken. Er treedt breking van licht op door:
A
het hoornvlies en door de pupil
B
uitsluitend de ooglens
C
het hoornvlies en door de ooglens
D
de ooglens en door het netvlies

Slide 4 - Quizvraag

Iemand houd zijn ogen dicht en doet ze daarna open. Wat gebeurt er met de pupilgrootte? Welke spieren zijn hierbij betrokken?
A
pupil wordt groter, kringspieren
B
pupil wordt kleiner, kringspieren
C
pupil wordt groter, straalsgewijze spieren
D
pupil wordt kleiner, straalsgewijze spieren

Slide 5 - Quizvraag

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt.
Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd.
Welke spieren zijn tijdelijk verlamd,
waardoor deze pupilverwijding optreedt?
A
de oogspieren
B
de kringspieren in de iris
C
de spieren in het straalvormig lichaam
D
de straalsgewijs verlopende spieren in de iris

Slide 6 - Quizvraag

Welke zintuigcellen in je netvlies gebruik je voor het zien van kleur?

Slide 7 - Open vraag

Welke lichtgevoelige zintuigcellen hebben een lage drempelwaarde?

Slide 8 - Open vraag

Welke kegeltjes worden actief bij het zien van wit licht?

Slide 9 - Open vraag

Noem 3 verschillen tussen staafjes en kegeltjes.

Slide 10 - Open vraag

Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer. De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plaats waar alleen kegeltjes voorkomen
D
naast de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen

Slide 11 - Quizvraag

Petra probeert de kleine lettertjes van een contract te lezen, haar.......
A
lensbandjes zijn slap, de lens wordt platter
B
lensbandjes staan strak, de lens wordt platter
C
lensbandjes zijn slap, de lens wordt boller
D
lensbandjes zijn strak, de lens wordt boller

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Link

Leerdoelen 14.2

4. Je beschrijft hoe onderdelen van het oog samen met de hersenen zien mogelijk maken.
5. Je legt de werking van staafjes en kegeltjes uit en geeft verschillen aan.
6. Je noemt oorzaken van diverse oogproblemen en mogelijke oplossingen.

Slide 14 - Tekstslide

Lens - scherpstellen
Veraf: platte lens
Dichtbij: bolle lens

Slide 15 - Tekstslide

Lens - verziend/ bijziend
Verziend
Je kunt dichtbij niet scherp zien.
Je lens is niet bol genoeg/ je oog is te kort.
Beeld scherp áchter je netvlies.


 Je hebt een bolle lens/ + brillenglas nodig.



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Lens - verziend/ bijziend
Bijziend
Je kunt veraf niet scherp zien.
Je lens is niet plat genoeg/ je oog is te lang.
Beeld scherp vóór je netvlies.


 Je hebt een holle lens/ - brillenglas nodig.



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Mark ziet niet goed. Veraf is alles onscherp. Hij is bijziend. Bij hem.......
A
Is de oogbol te lang, hij heeft een + bril nodig
B
is de oogbol te lang, hij heeft een - bril nodig
C
is de oogbol te kort, hij heeft een - bril nodig
D
is de oogbol te kort, hij heeft een + bril nodig

Slide 20 - Quizvraag

Lens - oudziend
Oudziend: de lens is niet flexibel genoeg meer en wordt niet bol genoeg meer om goed dichtbij de zien. 
Iemand die bijziend is kan dus op latere leeftijd tóch een leesbril nodig hebben.

Slide 21 - Tekstslide

Lens - staar
Staar: troebele ooglens door ophoping en samenklontering van afbraak producten van eiwitten.

Staaroperatie: nieuwe lens!

Slide 22 - Tekstslide

Zintuigcellen
Adequate prikkel:
Cellen op het netvlies zijn gespecialiseerd in het registreren van licht.
Deze cellen zullen dus niet reageren op bijv. geluid of warmte.

Drempelwaarde: 
Er moet voldoende licht op de zintuigcel vallen om een reactie te krijgen. Alles-of-niets principe.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Een proefpersoon kijkt enige tijd naar een rood vierkant tegen een witte achtergrond. Hierna kijkt hij naar alleen een wit oppervlak en neemt een groen-blauw vierkant tegen een witte achtergrond waar.
Welke verklaring voor het optreden van dit effect is juist?
A
de kegeltjes voor rood licht zijn vermoeid en werken niet meer
B
de kegeltjes voor groen en blauw licht zijn minder snel vermoeid dan die voor rood licht
C
alle kegeltjes zijn vermoeid en de proefpersoon gaat meer met de staafjes kijken
D
de staafjes zijn vermoeid doordat een deel van het staafjesrood is omgezet

Slide 25 - Quizvraag

Opdrachten
- Maken 14.2 opdrachten bij leerdoel 6 (34 t/m 42)

timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide