BE basis H3 constante en variabele kosten

H3 constante en variabele kosten
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
Commerciële calculatiesMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H3 constante en variabele kosten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Weet je wat constante kosten zijn
  • Weet je wat variabele kosten zijn
  • Weet je wat het onderscheid is bij variabele kosten in het       verloop
  • Kun je het constantenkostentarief berekenen
  • Kun de integrale kostprijs berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
  • 1e uur uitleg theorie in LessonUp
  •  2e uur werken aan opgaven

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Volgende les: Directe / indirecte kosten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

1

Slide 8 - Video

02:09
Welke kosten heb je gezien in de video?

Slide 9 - Woordweb



Wat zijn kosten? En welke kosten maakt een bedrijf?

Slide 10 - Tekstslide

Kosten
  • Zijn alle op geld gewaardeerde offers die gebracht zijn bij de productie of verkoop. Bijvoorbeeld: grondstofkosten, afschrijvingskosten, loonkosten etc.
  • Let op: NIET alle kosten zijn ook uitgaven.

Slide 11 - Tekstslide

Constante kosten
  • De kosten veranderen niet wanneer je productie toeneemt  of afneemt.

Slide 12 - Tekstslide

Constante kosten

Slide 13 - Tekstslide

Variabele kosten
  • Deze kosten veranderen wanneer je productie toeneemt of afneemt.

Slide 14 - Tekstslide

Variabele kosten

Slide 15 - Tekstslide

De variabele kosten zijn .... afhankelijke van de productie / omzet ?
A
Niet
B
Gedeeltelijk
C
Soms
D
Wel

Slide 16 - Quizvraag

Constante of Variabele kosten?
(Transport)
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 17 - Quizvraag

Constante of variabele kosten?
(Werknemers)
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 18 - Quizvraag

Constante of variabele kosten (afschrijvingen)
A
Constante kosten
B
Variabele kosten

Slide 19 - Quizvraag

Soorten variabele kosten

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Tekst
Tekst
voor 1000 pennen koop ik 10 liter inkt
10.000 pennen extra gemaakt. 5 mensen hebben overgewerkt tegen 200% loon.
Bij afname van 100 liter inkt ontvangt u 10% korting op de prijs.

Slide 22 - Sleepvraag

Slide 23 - Video

timer
1:00
Noem zoveel constante en variabele mogelijk kosten

Slide 24 - Woordweb

Normale en werkelijke afzet/productie
  • Onder normale afzet(omzet) verstaan we de afzet (omzet) die je onder normale omstandigheden denkt te realiseren.

  • De werkelijke afzet (omzet) is de afzet (omzet) die daadwerkelijk is gerealiseerd in een bepaalde periode 

Slide 25 - Tekstslide

Wat hebben we tot nu toe gedaan?
timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

Wat hebben tot nu toe gedaan deze week?

Slide 27 - Open vraag

Constante kostentarief
Het tarief dat je doorberekent in je prijs per product noem je het constante kostentarief.

Constante kosten/normale afzet = constante kostentarief per product

Slide 28 - Tekstslide

Constante kosten per stuk worden berekend door te delen door …?
timer
1:00
A
Werkelijke productie
B
Geraamde productie
C
Normale productie
D
Werkelijke omzet

Slide 29 - Quizvraag

variabele kosten per pen
constante kosten per pen
normale productie
werkelijk productie

Slide 30 - Sleepvraag

Integrale kostprijs

Slide 31 - Tekstslide

Fabricagekosten. Wat zijn dit?

Slide 32 - Woordweb

Kostprijzen

Slide 33 - Tekstslide

Formule integrale kostprijs (1)

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld:
Een producent van aanstekers maakt wegwerpaanstekers die via discounters en B2B bedrijven  worden verkocht. 
De fabricagekosten zijn als volgt:

Totale constante kosten € 180.000,-
De variabele kosten per aansteker bedragen € 0,20
De werkelijke productie bedroeg 2.500.000 stuks
De normale productie bedraagt 3.000.000 stuks

Slide 35 - Tekstslide

Uitwerking:
De fabricagekostprijs bedraagt dan:

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht:
Fabrikant Batavus brengt een nieuw type fiets op de markt: de Blockbuster Plus transportfiets.
De fiets wordt in Nederland geproduceerd tegen de volgende condities:  
Totale variabele kosten € 4.800.000,- 
Constante kosten € 3.000.000,-
De normale productiecapaciteit ligt op 20.000 stuks per jaar.

In het introductie jaar verwacht Batavus 16.000 stuks Blockbuster Plus te kunnen produceren en verkopen.De winstmarge bedraagt 48,2% van de fabricagekostprijs van een fiets. 
Batavus ondersteunt de retailers met een landelijke promotie voor dit nieuwe model fiets.

Slide 37 - Tekstslide

Uitwerking:
Integrale kostprijs:
€ 3.000.000,- / 20.000 stuks = € 150,-
€ 4.500.000,- / 16.000 stuks = € 300,- +
                                                               € 450,-

Slide 38 - Tekstslide

De formule om de integrale kostprijs te berekenen luidt als volgt:
A
C/P + V/W
B
C/W + V/N
C
N/C + W/V
D
C/N + V/W

Slide 39 - Quizvraag

waar staan de letters C, N, V en W voor in de integrale kostprijs

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide

Wat doet een industriële onderneming?

Slide 42 - Open vraag

§ 8.5. Verkoopprijs bepalen
de fabricagekostprijs = De basis voor de verkoopprijs

Slide 43 - Tekstslide

§ 8.5. Het bepalen van de commerciële kostprijs
Commerciële kostprijs =
fabricage kosten + verkoopkosten

Slide 44 - Tekstslide

De winstopslag bereken je over de commerciële kostprijs óf over de verkoopprijs. Kijk goed in de tekst naar het woordje 'van' of 'van de'. Wat daarna komt is altijd 100%!
Je gebruikt dezelfde formule als de integrale kostprijs.
Gebruik wel de verkoopkosten en kijk naar de afzet.
Je gebruikt dezelfde formule als de integrale kostprijs.
Gebruik wel de fabricagekosten en kijk naar de productie

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Van onderneming De Jong bedraagt voor het komende jaar de commerciële kostprijs 18,00. De onderneming wil van drie soorten winstopslag het effect weten.
3. bereken de verkoopprijs als de opslag 20% van de verkoopprijs is.

Slide 49 - Open vraag

Van onderneming De Jong bedraagt voor het komende jaar de commerciële kostprijs 18,00. De onderneming wil van drie soorten winstopslag het effect weten.
1. bereken de verkoopprijs als de winstopslag 4,50 is.

Slide 50 - Open vraag

Van onderneming De Jong bedraagt voor het komende jaar de commerciële kostprijs 18,00. De onderneming wil van drie soorten winstopslag het effect weten.
2. bereken de verkoopprijs als de winstopslag 25% van de commerciële kostprijs is.
A
22,50
B
4,50
C
14,40
D
24

Slide 51 - Quizvraag

Bezettingsresultaat

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Video

Bezettingsresultaat
W = Werkelijke afzet
N = Normale afzet (Gemiddeld)
C = Constante kosten

(WN)NC=bezettingsresultaat

Slide 54 - Tekstslide

Volgende les: Indirecte kosten


Indirecte kosten zijn kosten die niet direct kunnen worden
toegerekend aan een product of dienst van een bedrijf, zoals



  • Huur


  • Telefoonkosten


  • Verkoopkosten


  • Opleidingskosten


  • Kosten van het management van het bedrijf


Slide 55 - Tekstslide

Huiswerk 
Doornemen theorie H3 en begrippen
Maken H3 werkboek opgaven 1 t/m 9

Slide 56 - Tekstslide