Paragraaf 2 - De Industriële samenleving

Tekst
Hoofdstuk 4, paragraaf 2.
De industriële samenleving
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Tekst
Hoofdstuk 4, paragraaf 2.
De industriële samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen vandaag?
  • Terugblik
  • Studiewijzer
  • Instructie
  • Aan de slag!
  • Afsluiting
Bron 1: Kinderen aan het werk in een fabriek

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Bedenk in tweetallen een antwoord op de volgende vraag:

Waarom spreken wij van een industriële revolutie?
timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Studiewijzer
Week 6
Lesdoel
Opdracht (Weektaak)
13/02 - 17/02
Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.

Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.

Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan.
Lees paragraaf 2, Hfst 4.

Maak opdracht 1 t/m 12.

Slide 4 - Tekstslide

Film Arbeiders
Maak een kolom in je schrift.
Schrijf aan de ene kant woonomstandigheden en aan de andere kant werkomstandigheden.
Schrijf tijdens het kijken in zo veel mogelijk steekwoorden op wat er wordt verteld over de woon en werkomstandigheden van fabrieksarbeiders

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Werkomstandigheden
De werkomstandigheden van Fabrieksarbeiders waren slecht:

  • De lonen waren laag
  • Lange werkdagen
  • Smerige lucht
  • Luidruchtige machines
  • Gevaarlijk werk
  • Je werd makkelijk ontslagen
Bron 2: In 1866 deden zich in een steenkoolmijn in Engeland enkele grote explosies voor. Daarbij kwamen 361 mijnwerkers en hulpverleners om het leven.

Slide 7 - Tekstslide

Woonomstandigheden
Woonomstandigheden waren ook slecht voor de arbeiders:

  • Woonden dicht bij fabrieken
  • Huizen waren donker en klein
  • Geen schoon drinkwater
  • Mensen werden hierdoor sneller ziek en stierven hierdoor eerder.



Bron 3: De arbeiderswoningen waren vaak slecht geïsoleerd, huizen stonden dicht op elkaar in smalle straten. Ziektes verspreiden sneller.  

Slide 8 - Tekstslide

Woonomstandigheden
Doordat veel mensen dicht bij de fabrieken moesten wonen ontstonden er enorme steden bij de fabrieken.

Dit noemen wij
Urbanisatie.


Bron 4: Het stedelijk landschap in de 19de eeuw werd ook gedomineerd door hoge fabrieksschoorstenen

Slide 9 - Tekstslide

Klassenmaatschappij
1800: De economie veranderd
Men was van mening dat er zo min mogelijk regels moesten zijn om de fabrieken winst te laten maken.

Het economisch systeem wat hier het beste bij past is het
Kapitalisme




Bron 5: Om de kosten ook te drukken mochten kinderen in de 19de eeuw ook werken in fabrieken, maar was dit erg gevaarlijk werk. Er gebeurde vaak ongelukken.

Slide 10 - Tekstslide

Klassenmaatschappij
Door het kapitalisme veranderd de samenleving. Adel en geestelijkheid waren niet belangrijk meer.

Het draaide nu om ondernemers en arbeiders.

Deze werden verdeeld in klassen. 
Bron 6: Een welgestelde familie in Engeland rond 1860. 
Bron 7: Arbeiders van de mijnen bij Wigan in Engelend rond 1865.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is hier het verschil?

Slide 12 - Tekstslide

Klassenmaatschappij
Sprake van Klassenmaatschappij:
''Een samenleving die drie belangrijke klassen kent: de ondernemersklasse, de middenklasse en de arbeidersklasse.''

  • Mensen konden wel wisselen tussen de klassen. 
Ondernemersklasse
De top van de maatschappij bestond uit een kleine groep rijke ondernemers. Zij hadden het kapitaal, dat wil zeggen: alles wat nodig is om producten te maken, zoals geld, machines en fabrieken. De ondernemersklasse woonde in buitenwijken met brede lanen en mooie parken, in ruime huizen met tuinen.
Middenklasse
 De middenklasse was een middengroep van bijvoorbeeld geschoold kantoorpersoneel, winkeliers en schoolmeesters. Zij hadden het beter dan de arbeiders, maar waren niet zo rijk als de ondernemers.
Arbeidersklasse
• De arbeidersklasse was de grootste klasse, onderaan de samenleving. De arbeiders hadden geen eigen bezit (land, huis of bedrijf). Ze konden alleen iets verdienen door te werken.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees: Paragraaf 2 van Hoofdstuk 4.

Maak: 1 t/m 12.
Klaar?
Nakijken van het werk met het nakijkboekje.
Lees alvast paragraaf 3.

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting
Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.

Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving
timer
2:00
timer
2:00

Slide 15 - Tekstslide

Terugblik
  • Je krijgt de twee leerdoelen te zien uit de vorige les. 
  • Deze ga je op een post-it uitleggen. Hierbij zet je ook je naam er op. 
  • Na de 5 minuten worden de post-its op het bord geplakt en gaan we de antwoorden bespreken
  • Je mag je boek gebruiken

Slide 16 - Tekstslide